ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9836

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
298905 / HA ZA 07-3554
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling na gedeelijke onteigening en geluidsoverlast door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vordert eiser, eigenaar van een woning, schadeloosstelling van de Staat der Nederlanden vanwege geluidsoverlast na onteigening in het kader van de verbreding van de A58. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 18 maart 2009 een tussenvonnis gewezen waarin de Staat wordt verplicht om geluidwerende voorzieningen te treffen in de slaapkamers van de woning van eiser. Eiser stelt dat de geluidsbelasting in zijn woning de maximaal toelaatbare waarde overschrijdt en dat de Staat zich heeft verbonden om maatregelen te treffen om dit te verhelpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staat erkent dat hij gehouden is tot het treffen van deze voorzieningen, maar betwist dat hij ook verantwoordelijk is voor de noodzakelijke constructieve aanpassingen aan de dakconstructie van de woning. De rechtbank oordeelt dat de verplichting van de Staat om geluidswerende voorzieningen te treffen ook de aanpassing van de dakconstructie omvat, aangezien deze aanpassingen noodzakelijk zijn om het gegarandeerde geluidsniveau van maximaal 35 dB(A) te realiseren. De Staat heeft zijn aanbod gedaan zonder voorafgaand onderzoek naar de benodigde maatregelen, en de rechtbank concludeert dat de kosten voor deze aanpassingen voor rekening van de Staat komen. De zaak wordt aangehouden voor nadere informatie over de benodigde voorzieningen en de bijbehorende kosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 298905 / HA ZA 07-3554
Vonnis van 18 maart 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
De STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van V&W),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Bruins.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2007 met producties;
- de conclusie van antwoord van 9 januari 2008 met producties;
- het tussenvonnis van 23 januari 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2008 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 28 augustus 2008 met bijlagen namens de Staat van mr. B.S. ten Kate met bijlagen;
- de brief met bijlage van 2 december 2008 namens [eiser] van mr. C.M. van der Corput;
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaak (woning met grond) aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [sectie]
2.2. In verband met de verbreding van de A58 is bij Koninklijk Besluit van 13 januari 1999 (nummer 99.000091, Stc. 11 februari 1999, nummer 29) een deel van het perceel onteigend (0.26.47 ha van de totale oppervlakte van 0.99.90 ha).
2.3. In het kader van de procedure tot vaststelling van de aan [eiser] toekomende schadeloosstelling is een deskundigenrapport opgemaakt van 23 december 2003. Daarin is - op blad 8 en blad 9 - onder meer het volgende opgenomen:
"(...)
Door de enigszins verhoogde aanleg van de parallelweg en de hoofdrijbaan (...) krijgt het geheel/de woning van [eiser] voorts een lagere ligging ten opzichte van de omgeving.
Uit de door de Staat overgelegde gegevens blijkt dat de geluidsbelasting van deze woning op respectievelijk 1,5 en 4,5 meter hoogte aan de gevel van deze woning in de huidige situatie respectievelijk 63 en 64 dB(A) is en in de nieuwe respectievelijk 60 en 66 dB(A) zal zijn.
Aangezien deze laatste waarde de toegestane grenswaarde (respectievelijk 61 en 63 dB(A) overschrijdt, is op grond van de artikelen 83 en 100a van de Wet geluidhinder ontheffing gevraagd aan en verleend door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant bij (inmiddels onherroepelijk) besluit d.d. 11 november 1996.
Op basis van deze gegevens dient er vanuit gegaan te worden dat de geluidhinder als gevolg van de nieuwe Rijksweg in de tuin en op de begane grond van de woning iets zal afnemen, en op de eerste verdieping van de woning iets zal toenemen. Zijdens Rijkswaterstaat is (in het kader van voornoemde ontheffingsprocedure) toegezegd dat aan de woning, waarvoor ontheffing boven 50 dB(A) is verleend, voor openstelling van de nieuwe Rijksweg zodanige geluidwerende voorzieningen zullen worden getroffen dat de geluidbelasting vanwege de nieuwe Rijksweg in de woning niet méér dan 35 dB(A) zal bedragen.
Zijdens [eiser] is aangevoerd dat de hiervoor vermelde toezegging van Rijkswaterstaat geconcretiseerd dient te worden, in die zin dat duidelijk moet worden welke geluidwerende voorzieningen zullen worden aangebracht. Zijdens [eiser] is gesteld dat de muren van de woning moeten worden geïsoleerd, de gehele woning van dubbelglas moet worden voorzien en er zonneschermen zouden moeten worden aangebracht in verband met het als gevolg van een groot deel van het kappen van het bos aan de zuidzijde van de woning (...). Al deze aspecten zouden nader moeten worden onderzocht en door ondergetekenden moeten worden gewaardeerd.
Zijdens de Staat is desgevraagd naar aanleiding van deze opmerkingen aangegeven dat in twee slaapkamers op de eerste verdieping van de woning van [eiser] extra geluidwerende voorzieningen nodig zullen zijn om de maximaal toelaatbare binnenwaarde niet te overschrijden. Door de Staat is toegezegd dat deze voorzieningen tijdens de reconstructie van de nieuwe Rijksweg in overleg met [eiser] zullen worden uitgevoerd (brief mr. Ten Kate aan ondergetekende d.d. 12 september 2003).
(...)
Bij het bepalen van de verkoopwaarde van het overblijvende na onteigening/aanpassing zijn ondergetekenden uitgegaan van de feiten en omstandigheden per de peildatum inclusief de op dat moment bekende gegevens over respectievelijk te verwachten geluidhinder en eventueel daartegen nog aan te brengen voorzieningen.
(...)".
2.4. In het vonnis van de rechtbank 's Hertogenbosch van 12 mei 2004 gewezen tussen de Staat en [eiser] ter bepaling van de aan hem toekomende schadeloosstelling als gevolg van de onteigening, wordt in verband met de onder 2.3 genoemde geluidwerende voorzieningen het volgende overwogen:
"(...)
2.14.1 Vooropgesteld zij dat de Staat ten pleidooie aan [eiser], bij wijze van schadebeperking, heeft aangeboden om voor openstelling van de nieuwe Rijksweg die geluidwerende voorzieningen te (doen) treffen, die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 35 dB(A) niet zal worden overschreden in de twee slaapkamers op de eerste verdieping van de woning van [eiser]. Voorts heeft de Staat aangeboden om voor de aanvang van de werkzaamheden, een rapport van een geluidsdeskundige aan [eiser] te (doen) overleggen inhoudende een berekening van de te verwachten geluidsbelasting in genoemde slaapkamers en vermelding van de noodzakelijke maatregelen om te bewerkstelligen dat die genoemde waarde van 35 dB(A) niet zal overschrijden.
(...)".
2.5. Het door de Staat gedane aanbod is door [eiser] aanvaard en de rechtbank heeft daarom in het dictum van het vonnis verstaan dat de Staat zijn aanbod met betrekking tot de geluidswerende voorzieningen gestand zal doen.
2.6. Door de betrokken aannemer zijn voor de Staat in overleg met [eiser] een aantal geluidswerende voorzieningen getroffen ter uitvoering van het - door [eiser] aanvaarde - aanbod van de Staat (zoals het aanbrengen van suskasten, nieuwe kozijnen en nieuwe beglazing). Uit een daarna uitgevoerde geluidsmeting is gebleken dat door de getroffen voorzieningen het overeengekomen geluidsniveau van 35 dB(A) niet wordt gerealiseerd.
2.7. Met betrekking tot de verder nog te treffen geluidwerende voorzieningen - bestaande in de door de aannemer geadviseerde dakisolatie - heeft de aannemer aan [eiser] bij brief van 23 december 2005 het volgende geschreven:
"(...)
Daarnaast gaf u aan dat u twijfelde of de sterkte van de bestaande dakconstructie wel toereikend is om extra gewicht van de nieuwe dakconstructie te kunnen dragen. Om dit goed te kunnen beoordelen heeft u gevraagd voor deze constructie de sterkte rekentechnisch te controleren.(...)
Wij hebben bureau Metz gevraagd de omschreven sterkteberekening te laten uitvoeren op basis van een aantal door u ter beschikking gestelde bouwtekeningen.(...) Vanuit dit architectenbureau heeft men bericht geen sterkteberekening van de kapconstructie in hun dossier te kunnen terugvinden. (...)Bovendien heeft u zelf (...) aangegeven dat er tijdens de verbouwing vervormingen zijn opgetreden die door middel van het aanbrengen van extra platen weer zijn verholpen. Deze platen staan niet op de tekeningen.(...) De constructeurs (...) hebben ons geadviseerd voor de gehele constructie van de woning een sterkteberekening uit te voeren.
(...)
Ons voorstel ter afhandeling van de werkzaamheden aan de [adres] is daarom samen te vatten in de volgende stappen:
A. Het uitvoeren van het genoemde constructieve onderzoek. (...)
(...)
C. Het herstellen/verbeteren van mogelijke geconstateerde gebreken.
D. Het aanbrengen van de geadviseerde dakisolatieconform de hierover eerder met u gemaakte afspraken.
(...)".
2.8. Bij brief van 10 februari 2006 heeft [eiser] met dit voorstel van de aannemer ingestemd.
2.9. Het door Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V. uitgebrachte rapport van 13 juni 2006 over de kapconstructie van de woning bevat de volgende conclusie:
"Constructie dak voldoet niet aan de eisen van Sterkte en Doorbuiging.
Een vervolg onderzoek naar de vele onbekenden welke eerder genoemd zijn heeft weinig zin omdat de reeds berekende onderdelen van het dak niet voldoen en de niet berekende onderdelen het totaalbeeld alleen maar negatief kunnen beïnvloeden.
Er zijn waarschijnlijk zeer ingrijpende maatregelen nodig om de dakconstructie in overeenstemming te brengen met de geldende richtlijnen en normen."
Het geschil
[eiser] vordert veroordeling van de Staat, bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad,
primair
1.
tot het (doen) treffen van geluidwerende voorzieningen in de twee slaapkamers op de eerste verdieping van de woning van [eiser], die garanderen dat de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 35 dB(A) niet wordt overschreden, zulks binnen vier weken na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag waarmee deze termijn wordt overschreden;
2.
om voor de aanvang van de werkzaamheden aan [eiser] een rapport af te geven van een geluidsdeskundige met een berekening van de te verwachten geluidsbelasting in genoemde slaapkamers met daarin vermelding van de maatregelen die nodig zijn om bereiken dat het niveau van 35 dB(A) niet wordt overschreden, zulks binnen vier weken na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag waarmee deze termijn wordt overschreden;
subsidiair
3.
tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
primair en subsidiair:
4.
tot betaling van het volledige honorarium van de raadsman van [eiser] vermeerderd met belaste en onbelaste verschotten;
5.
tot betaling van de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] baseert zijn vorderingen op de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst volgens welke de Staat een gegarandeerd eindresultaat heeft toegezegd bestaande in een geluidsbelasting in genoemde slaapkamers van maximaal 35 dB(A), in de nakoming van welke overeenkomst de Staat ernstig is tekort geschoten.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
De Staat erkent dat hij gehouden is tot het treffen van geluidswerende voorzieningen om in de slaapkamers van de woning van [eiser] een geluidsniveau van maximaal 35 dB(A) te realiseren. Vast staat voorts dat met de reeds getroffen maatregelen - zie onder 2.6 - de overeengekomen geluidsbelasting nog niet is bereikt en dat daarvoor nodig is het aanbrengen van de dakisolatie bedoeld in de brief van de aannemer van 23 december 2005, aangehaald onder 2.5. De Staat bestrijdt echter dat deze verplichting tevens inhoudt dat hij ook de constructieve maatregelen moet treffen die vereist zijn om de dakconstructie voor het aanbrengen van de dakisolatie geschikt te maken, ongeacht de daaraan verbonden kosten. De kosten van genoemde constructieve voorzieningen worden door de Staat geraamd op circa € 100.000,--. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de kosten die mogelijk aan de draagconstructie van de eerste verdieping en de fundering moeten worden getroffen, waarbij niet is uitgesloten dat dan herbouw van de woning de voorkeur verdient. De Staat heeft zijn aanbod gedaan voordat hij bekend was met de bouwkundige problemen aan de dakconstructie. [eiser], die zelf aannemer is, mocht in redelijkheid niet verwachten dat de Staat daartoe bereid zou zijn terwijl ook redelijkheid en billijkheid zich tegen deze uitleg verzetten, aldus het standpunt van de Staat.
4.2. De rechtbank stelt vast dat de Staat - uitgaande van het onder 2.4 aangehaalde vonnis - de geluidswerende voorzieningen tot het aanbrengen waarvan de Staat zich heeft verbonden, niet heeft gespecificeerd. Met name is van een voorbehoud ten aanzien van de aard en de omvang van deze voorzieningen geen sprake. Voorop staat het daarmee te bereiken en door de Staat gegarandeerde resultaat, bestaande in een maximaal geluidsniveau. Ook ten aanzien van de omvang van de daaraan verbonden kosten is van de kant van de Staat geen enkel voorbehoud gemaakt. Nu in het geval van [eiser] het aanbrengen van de dakisolatie meebrengt dat de dakconstructie moet worden aangepast (met onder meer als gevolg dat de rieten dakbedekking moet worden vervangen), zijn deze voorzieningen naar het oordeel van rechtbank begrepen onder de toegezegde voorzieningen omdat alleen zo het gegarandeerde maximale geluidsniveau wordt gerealiseerd. Het standpunt van de Staat dat zijn gehoudenheid tot het treffen van geluidwerende voorzieningen niet tevens omvat het ingrijpend wijzigen en verbeteren van de dakconstructie, vindt dan ook geen steun in het door [eiser] aanvaarde aanbod zoals neergelegd in genoemd vonnis.
4.3. Even bedoeld standpunt van de Staat is ook niet verenigbaar met de inhoud van de onder 2.7 aangehaalde brief van 23 december 2005 van de aannemer aan [eiser]. Volgens deze brief (onder C) zal na het constructieve onderzoek van het dak herstel dan wel verbetering van mogelijk geconstateerde gebreken plaatsvinden. Daaruit leidt de rechtbank af dat ook de Staat aanvankelijk de noodzakelijke kosten tot aanpassing van de dakconstructie als onderdeel van zijn verplichtingen beschouwde maar daarop kennelijk is teruggekomen in verband met de tegenvallende uitkomst van het onderzoek. De anders luidende uitleg van de Staat ter comparitie dat dit niet het geval is, omdat in deze brief niet wordt vermeld dat de Staat deze kosten voor zijn rekening neemt, verwerpt de rechtbank. Er zijn immers geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiser] had moeten begrijpen dat het aan hem voorgestelde en door hem aanvaarde stappenplan voor [eiser] aanzienlijke financiële verplichtingen zou kunnen meebrengen.
4.4. Voorzover het standpunt van de Staat impliceert dat de kosten van de constructieve voorzieningen zo hoog blijken uit te vallen dat hij daardoor - bij een door redelijkheid en billijkheid beheerste uitleg van de overeenkomst - niet gehouden is om deze kosten voor zijn rekening te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. De Staat heeft zelf gekozen voor de afhandeling van de geluidswerende voorzieningen buiten de onder 2.4 bedoelde procedure om. De Staat heeft voorts zijn toezegging aan [eiser] gedaan zonder vooraf te onderzoeken welke maatregelen nodig zouden zijn om het geluidsniveau van maximaal 35 dB(A) te realiseren en niettemin zonder enig voorbehoud maatregelen toegezegd om dit niveau te garanderen. Weliswaar lag het geluidsniveau in beide slaapkamers, naar de Staat onweersproken heeft aangevoerd, ook voor de reconstructie van de A58 boven het toelaatbare maximum, maar dat was de Staat voor zijn toezegging bekend. Verder staat daar nog het volgende tegenover. Uit het deskundigenbericht, aangehaald onder 2.3, volgt dat het aan [eiser] toegezegde geluidniveau is verbonden als voorwaarde aan de ontheffing op basis van de Wet geluidshinder, welke ontheffing Rijkswaterstaat behoefde in verband met de voorgenomen verbreding van A58 en was dus van belang voor de voortgang van het project. Verder leidt uitvoering van de toezegging tot opheffen van een geluidsniveau dat nu de maximaal toelaatbare grens ruimschoots overschrijdt. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat het aan [eiser] duidelijk had moeten zijn dat de tegenvallende kosten van de aanpassingen aan de dakconstructie - die door de Staat op
€ 100.000,- worden begroot - niet voor rekening van de Staat zouden kunnen worden gebracht.
4.5. Het beroep van de Staat op dwaling omdat hij de overeenkomst met [eiser] niet had gesloten indien de noodzaak van de constructieve verbeteringen hem bekend was geweest, gaat evenmin op. Zoals [eiser] terecht aanvoert, heeft de Staat vooraf niet onderzocht welke voorzieningen vereist waren om zijn toezegging uit te voeren. Dat de kosten van deze voorzieningen nu hoger zijn dan de Staat bij het totstandkomen van de overeenkomst verwachtte, is daarom een omstandigheid die voor rekening van de Staat behoort te blijven. Het verwijt van de Staat dat [eiser] de Staat had moeten inlichten omdat hij met de bouwkundige problemen bekend was, gaat er aan voorbij dat bij totstandkomen van de overeenkomst - omdat de Staat daarnaar geen onderzoek heeft gedaan - de inhoud van de te treffen voorzieningen niet vast stond en pas tijdens de uitvoering van de geluidswerende voorzieningen duidelijk is geworden dat daarvoor ook dakisolatie nodig was.
4.6. Ten aanzien van het subsidiaire verweer van de Staat dat op de kosten van de Staat in mindering behoort te strekken de waardevermeerdering die de woning van [eiser] ondergaat door de voorzieningen aan de kap, wordt het volgende overwogen. De Staat heeft dit verweer op geen enkele wijze onderbouwd zodat reeds om die reden daaraan wordt voorbijgegaan. Daarenboven kan de verwijzing naar verrekening van eventuele waardevermeerdering in de onteigeningsprocedure de Staat niet baten, nu de Staat er zelf voor heeft gekozen de kwestie van de geluidswerende voorzieningen daarvan uit te zonderen.
4.7. Het bovenstaande brengt mee dat de primaire vordering in beginsel toewijsbaar is. Dit geldt ook voor onderdeel 2 voorzover het gaat om de werkzaamheden die nodig zijn om de kapconstructie aan te passen. Met betrekking tot die werkzaamheden is immers aan [eiser] geen rapport verstrekt als bedoeld in het onder 2.4 aangehaalde vonnis. Alvorens te beslissen dient echter eerst nadere duidelijkheid te worden verkregen ter zake van het volgende.
4.8. Beide partijen sluiten niet uit dat voor de aanpassing van de dakconstructie verdere voorzieningen aan de woning nodig zullen zijn, dit op grond van de berekeningen neergelegd in het onder 2.9 genoemde rapport. De Staat sluit niet uit dat de kosten daarvan zo hoog zullen oplopen dat nieuwbouw van de woning te verkiezen is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit meebrengen dat nakoming van de overeenkomst feitelijk onmogelijk is. In dat geval is de vordering tot nakoming niet toewijsbaar en is alleen plaats voor schadevergoeding.
In verband hiermee wordt de Staat in de gelegenheid gesteld zich bij akte gedocumenteerd uit te laten over de volgende vragen:
a. welke voorzieningen moeten aan de woning verder nog worden getroffen indien de dakisolatie wordt aangebracht?
b. indien verdere voorzieningen nodig zijn in verband met het aanbrengen van de dakisolatie vereist zijn, wat zijn de kosten van deze voorzieningen?
c. hoe verhouden zich de onder b) bedoelde kosten tot de waarde van de woning?
[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld op de door de Staat te nemen akte te reageren.
De beslissing
De rechtbank
- verwijst de zaak naar de rol van 29 april 2009 voor het nemen van een akte door de Staat om de onder 4.8 gestelde vragen gedocumenteerd te beantwoorden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2009