parketnummer 09/925559-08
datum uitspraak : 24 maart 2009
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966;
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 maart 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos, van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J. Biemond, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat :
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2007 tot en met 01 juni 2008 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [X] (geboren [geboortedatum]1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (meermalen) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [X], hebbende verdachte
- zijn, verdachte's, penis in de anus en/of in de vagina van die [X] geduwd/gebracht en/of (heen en weer) bewogen en/of
- zijn, verdachte's, vinger(s) in de anus en/of in de vagina van die [X] geduwd/gebracht en/of (heen en weer) bewogen en/of
- zijn, verdachte's, penis in de mond van die [X] geduwd/gebracht;
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2007 tot en met 01 juni 2008 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [X], geboren op [geboortedatum]1992, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (meermalen) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het strelen/betasten/zoenen/likken van (gedeelte(n) van) het (naakte) lichaam van die [X] en/of
- het door die [X] laten strelen/betasten/zoenen/likken van (gedeelte(n) van) het (naakte) lichaam van hem, verdachte;
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende een jaar seksuele handelingen (waaronder het binnendringen in het lichaam) heeft gepleegd met een meisje, dat toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt.
3.2. Het standpunt van het openbaar ministerie omtrent het bewijs
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met die verstande dat zij van oordeel is dat de periode waarin deze feiten zijn gepleegd korter is dan ten laste gelegd terwijl ook een aantal van de ten laste gelegde feitelijkheden niet zijn bewezen.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, evenals de officier van justitie, er op gewezen dat de ten laste gelegde periode niet overeenstemt met hetgeen valt te bewijzen en tevens vrijspraak van een aantal ten laste gelegde feitelijkheden bepleit.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Uit het aan de rechtbank overgelegde strafdossier(1) blijkt het volgende.
Op 29 mei 2008 is bij de politie een melding ontvangen van de schoolwijkagent van het [school] te 's-Gravenhage. Die melding betrof een 15-jarige leerlinge van die school, genaamd [X], die een seksuele relatie zou onderhouden met een 41-jarige man die tevens als onderwijzer werkzaam zou zijn op een basisschool te 's-Gravenhage(2). Na verder onderzoek bleek het desbetreffende meisje te zijn genaamd [X]. Zij is op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] geboren, zo blijkt uit een authentiek afschrift van haar geboorteakte(3).
Met het meisje (hierna ook [X] te noemen) is door twee verbalisanten op 5 juni 2008 een gesprek gevoerd(4). Daarin heeft [X] verteld dat zij een vriend heeft, waarmee zij van haar pleegouders niet meer mag omgaan. Aanvankelijk wilde [X] niets verklaren over wat er tussen haar en die vriend is gebeurd, omdat ze bang is dat hij in de problemen komt. Uiteindelijk bevestigt [X] dat haar vriend [verdachte] heet en dat zij hem al twee jaar kent. Ook bevestigt ze dat ze hem op een gegeven moment meer dan aardig vond en dat het initiatief van allebei uitging. Dat heeft geleid tot het hebben seks, maar ze hebben geen echte gemeenschap gehad, aldus [X]. Ze heeft daarover met een ander meisje in de crisisopvang waar zij, [X], verbleef over gesproken.
Als getuige is gehoord [getuige 1], die werkzaam is bij de crisisopvang [crisisopvang] te [plaats](5). Zij verklaart dat zij van [X], die vanaf 8 april 2008 enige tijd in de crisisopvang heeft verbleven, heeft gehoord dat zij een vriend had die 41 jaar oud was en werkzaam was op een school. Desgevraagd heeft [X] aan deze getuige gezegd dat zij en haar vriend wel seksuele handelingen met elkaar hebben verricht, maar dat zij geen gemeenschap met elkaar hebben gehad. [X] vertelde dat zij beiden goed weten waar zij mee bezig zijn. Nadat [X] de crisisopvang had verlaten en in een pleeggezin was geplaatst heeft de getuige van een ander meisje en een jongen uit de crisisopvang vernomen dat [X] haar had verteld dat zij met haar 41-jarige vriend aan anale seks deed om zodoende maagd te kunnen blijven.
Verder is nog gehoord [getuige 2], geboren op [geboortedatum] 1992(6). Zij verklaart dat zij tijdens haar verblijf in de crisisopvang bevriend is geraakt met [X]. [X] heeft haar verteld dat zij een vriend had die 41 jaar oud was en [verdachte] heet. [X] heeft haar ook gezegd dat zij gemeenschap had met [verdachte], en dat zij het "op zijn hondjes" deden, omdat [verdachte] dat lekker vond. Ook ging zij hem pijpen en hij haar beffen. Ze deden aan anale seks, omdat [verdachte] dat lekker vond. [verdachte] zou haar ook van voren hebben gepakt zodat zij geen maagd meer was.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het juist is dat hij met [X], met wie hij niet was gehuwd, en die hij had leren kennen omdat hij de leraar was van haar broers en zusters, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, al dan niet bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [X], waarvan hij toen wist dat zij de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt. De handelingen hebben, aldus verdachte, bestaan in:
- Het in de anus en de vagina van [X] brengen van zijn, verdachte's, vinger;
- Het in de mond van [X] brengen van zijn, verdachte's, penis;
- Het strelen/betasten/zoenen en likken van het naakte lichaam van [X] en
- Het door [X] laten strelen/betasten/zoenen en likken van zijn, verdachte's, naakte lichaam.
Verdachte heeft verklaard dat deze handelingen hebben plaats gevonden in de periode van 1 november 2007 tot 1 april 2008. Verdachte heeft ontkend dat hij zijn penis in de vagina en/of de anus van [X] heeft gebracht.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen zijn, met uitzondering van het door verdachte in de anus en/of vagina van [X] brengen van zijn, verdachte's, penis. Bovendien acht de rechtbank geen bewijs voorhanden dat de feiten zijn gepleegd in een periode die langer is dan de periode van 1 november 2007 tot 1 april 2008. Verdachte zal van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte :
1. op tijdstippen in de periode van 1 november 2007 tot 1 april 2008 te 's-Gravenhage met [X] (geboren [geboortedatum]1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meermalen buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [X], hebbende verdachte
- zijn, verdachte's, vinger in de anus en in de vagina van die [X] geduwd/gebracht en
- zijn, verdachte's, penis in de mond van die [X] gebracht;
2. op tijdstippen in de periode van 1 november 2007 tot en 1 april 2008 te 's-Gravenhage met [X] (geboren [geboortedatum]1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meermalen buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het strelen/betasten/zoenen/likken van het naakte lichaam van die [X] en
- het door die [X] laten strelen/betasten/zoenen/likken van het naakte lichaam van hem, verdachte;
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Tot die beslissing is mede redengevend de inhoud van het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 30 oktober 2008, opgemaakt door Prof. dr. R.A.R. Bullens, psycholoog te Amsterdam en vast beëdigd deskundige van de rechtbank, voor zover luidende (samengevat) als volgt:
Vanuit psychologisch onderzoek komt betrokkene naar voren als een bovengemiddeld intelligent persoon. In het contact imponeert hij als een vriendelijke, sombere, maar wel onzekere man.
Betrokkene heeft een gebrekkig probleemoplossend vermogen. Hij kan worden gekenschetst als iemand die het als het ware al heeft opgegeven problemen op te lossen. Voorts als iemand die moeite heeft met het nemen van beslissingen en tot slot als iemand die vraagtekens zet achter zijn beroepskeuze als leraar.
Er kan worden geconcludeerd dat hij aan een angststoornis (niet anderszins omschreven) lijdt. Daarnaast laat betrokkene trekken van de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis zien.
Verder komt uit de tests naar voren dat hij in matige tot ernstige mate lijdt aan een depressie. Hij heeft een laag zelfbeeld, ervaart gevoelens van waardeloosheid en inadequatie en ziet de toekomst somber in. Ook is betrokkene ongelukkig met zichzelf en heeft hij slaapproblemen. Hij is neerslachtig. Hij geeft ook aan zeer eenzaam te zijn en als het ware te hunkeren naar aandacht.
Na het ten laste gelegde lijkt er enigszins een ommekeer te zijn gekomen in de houding en instelling van betrokkene.
Er is bij betrokkene - ondanks alle psychische problemen die naar voren komen vanuit de voorgeschiedenis en het testpsychologisch onderzoek - geen sprake van een manifeste gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Zoals reeds gesteld is er wel sprake van een depressieve stoornis, van een angststoornis (niet anderszins omschreven) en laat hij trekken van de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis zien.
Ondanks alle psychische problemen was betrokkene zich volledig bewust van het wederrechtelijke van zijn handelen. Om deze reden kan betrokkene naar het oordeel van de onderzoeker ten aanzien van het hem ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank neemt voormelde conclusie over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden zal worden opgelegd, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de door de psycholoog en de reclassering uitgebrachte adviezen, inhoudende dat bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten een deels voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte zou moeten bestaan uit een taakstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan, mede op basis van een over verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport, tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de bepaling van strafsoort en strafduur heeft de rechtbank meer in het bijzonder acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
Voorop staat dat feiten als thans jegens verdachte bewezen zijn verklaard in zijn algemeenheid als ernstig moeten worden aangemerkt. Seksuele contacten met personen beneden de 16 jaar kunnen aan de betrokken minderjarige psychische schade toebrengen, aangezien deze in een situatie wordt gebracht die zij of hij niet geacht kan worden volledig te overzien en waarin voor die minderjarige veelal een slechts zeer beperkte keuzevrijheid bestaat. Van ouderen, zeker van personen van de leeftijd van verdachte, mag worden verwacht dat zij het overwicht dat zij op minderjarigen alleen al door hun leeftijd hebben niet misbruiken door met die minderjarigen seksuele contacten te onderhouden, maar juist dat zij zich daarvan onthouden uit respect voor de integriteit van een zich nog ontwikkelende persoonlijkheid. Verdachte heeft zich, uitsluitend ten bate van eigen lustbevrediging, niet laten weerhouden zich in een dergelijke seksuele relatie te begeven. Dat valt hem ernstig aan te rekenen, te meer nu hij zelf werkzaam was in het onderwijs en ook langs die weg in contact is gekomen met het bewuste meisje, zij het dat van een rechtstreekse leersituatie geen sprake was. Bovendien ging het niet om een slechts incidenteel seksueel contact, maar om veelvuldige contacten gedurende een periode van vijf maanden.
In het geval van verdachte staan daar omstandigheden tegenover die te zijnen gunste gewicht in de schaal leggen bij de bepaling van strafsoort en strafduur. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de verklaring van [X] blijkt dat de seksuele contacten met haar volledige ontstemming hebben plaatsgevonden en dat zij mededeelt dat het initiatief daarvan in elk geval mede van haar is uitgegaan. Van enige concrete psychische schade bij [X], die gedurende het overgrote deel van de periode waarin de seksuele contacten plaatsvonden de leeftijd van 15 jaar had bereikt, is niet gebleken.
Verdachte heeft direct na zijn aanhouding de thans bewezenverklaarde feiten erkend en te kennen gegeven het verwerpelijke en strafwaardige karakter van zijn handelen in te zien. De indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt bevestigt dat, terwijl dat inzicht concreet valt af te leiden uit de omstandigheid dat verdachte sedert zijn aanhouding psychische hulp heeft gezocht en bovendien sedert eind oktober 2008 in behandeling is bij De Waag in de vorm van groepsgesprekken. Verder is gebleken dat verdachte zijn werkzaamheden in het onderwijs heeft beëindigd en niet voornemens is op dat vakgebied ooit nog werkzaam te zijn. Tenslotte speelt een rol dat verdachte nimmer eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Al deze omstandigheden afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een werkstraf de strafsoort is die recht doet aan de maatschappelijke belangen en aan de persoon van verdachte. Een deel van die werkstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, waaraan de bijzondere voorwaarde zal worden verbonden dat verdachte zich aan reclasseringstoezicht zal onderwerpen, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag.
Een dergelijke vorm van strafoplegging is in overeenstemming met de adviezen die aan de rechtbank zijn uitgebracht door de psycholoog Prof. dr. R.A.R. Bullens alsmede door de reclassering.
De op te leggen straf wijkt aldus zeer aanzienlijk af van hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting heeft gevorderd. Uit vorenstaande overwegingen van de rechtbank valt af te leiden dat en waarom de rechtbank een gevangenisstraf (al dan niet in voorwaardelijke vorm) geen passende sanctie acht in het onderhavige geval. Een verdere motivering van het afwijken van de eis door de rechtbank valt niet te geven, te minder nu de officier van justitie niet -ook niet bij wege van repliek- heeft gemotiveerd waarom, in het licht van de ter terechtzitting gebleken omstandigheden, slechts oplegging van een vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk gedeelte van tien maanden geboden zou zijn. Dit had te meer in de reden gelegen nu de raadsman in zijn pleidooi als reactie op de eis van de officier van justitie gemotiveerd en gedocumenteerd -namelijk onder verwijzing naar de adviezen van de psycholoog en de reclassering- had aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval geen adequate reactie vormt.
De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de zojuist geschetste houding van het openbaar ministerie in deze zaak in elk geval mede is ingegeven door de opvatting dat reeds de enkele bewezenverklaring van feiten als de onderhavige moet leiden tot het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarmee wordt te weinig acht geslagen op de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de persoon van de verdachte, hetgeen op gespannen voet staat met de grondbeginselen van het Nederlandse strafrecht.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen :
9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding 1 en 2
ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt :
MET IEMAND DIE DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN MAAR NOG NIET
DIE VAN ZESTIEN JAREN HEEFT BEREIKT, BUITEN ECHT, ONTUCHTIGE
HANDELINGEN PLEGEN, DIE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNEN-
DRINGEN VAN HET LICHAAM, meermalen gepleegd.
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN BUITEN ECHT
ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
beveelt dat, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis niet zal
worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich
voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 134 uren subsidiair
67 dagen resteren;
in verzekering gesteld op: 21 juli 2008;
in bewaring gesteld op: 23 juli 2008.
opschorting van bevel bewaring op: 23 juli 2008.
en onder de bijzondere voorwaarden :
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland zolang die instelling zulks nodig acht en zich zal houden aan andere aanwijzingen te geven door deze instelling;
ook als dat inhoudt een de behandeling bij De Waag.
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
De rechtbank beveelt de opheffing van het opgeschorte bevel bewaring.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. G. M.G. Hink en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2009.
Mr. Bouman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer in het vervolg van dit vonnis wordt verwezen naar een proces-verbaal uit dat dossier, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde (pagina's 1 t/m 42) proces-verbaal met het nummer PL1512/2008/29418, Politie Haaglanden, gedateerd 22 juli 2008 met bijlagen.
2 Proces-verbaal, blz. 3
3 Die akte is als blz. 41 bij het proces-verbaal gevoegd
4 Proces-verbaal blz. 19 e.v.
5 Proces-verbaal blz. 26/27
6 Proces-verbaal blz. 28