vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 297810 / HA ZA 07-3376
Vonnis van 11 februari 2009
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. E. Grabandt,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. drs. W.I. Wisman.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 oktober 2007, met producties;
- de conclusie van antwoord, met een productie;
- het tussenvonnis van 30 januari 2008 waarbij een comparitie is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juni 2008 en het daarin vermelde stuk;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] exploiteerde met haar - op 10 augustus 2002 overleden - echtgenoot, [A.] een onderneming onder de naam [de vof]. [eiseres] en haar - uit het huwelijk met [A.] geboren - minderjarige kinderen zijn erfgenamen van wijlen [A.].
2.2. De Belastingdienst onderneming Maastricht (hierna: 'de Belastingdienst') heeft in 2001 na een boekenonderzoek ten laste van [eiseres], [A.] en de vof voor een bedrag van in totaal f. 659.886,- belastingaanslagen opgelegd.
2.3. Ter verzekering van het verhaal van haar vordering heeft de Belastingdienst op 22 maart 2001 voor een bedrag van totaal f. 840.000,- conservatoir beslag gelegd op het pand van [A.] en conservatoir derdenbeslag gelegd op een aantal roerende zaken. Daaronder bevonden zich onder meer een aan [A.] in eigendom toebehorende personenauto, merk Ferrari, type F40 met het [kenteken] (hierna: 'de auto') en een motorfiets, merk Agusta, type MV, Oro, zonder kenteken (hierna; 'de motor'). De auto en motor waren al eerder, te weten op 4 december 2000, door het Openbaar Ministerie in strafrechtelijk beslag en bewaring genomen, welk beslag op 18 november 2003 is opgeheven.
2.4. Bij brief van 16 september 2002 aan de Belastingdienst heeft [eiseres] verzocht het beslag op de hiervoor onder 2.3. vermelde voertuigen op te heffen. Bij brief van 2 december 2003 heeft [eiseres] de Belastingdienst verzocht mee te werken aan onderhandse verkoop van de voertuigen. De Belastingdienst heeft deze verzoeken niet ingewilligd.
2.5. Tegen de hiervoor onder 2.2. vermelde aanslagen hebben [eiseres] en de vof bezwaar en beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van het beroep bij het gerechtshof 's Hertogenbosch op 11 mei 2006 hebben [eiseres] en de vof enerzijds en de belastingdienst anderzijds een compromis bereikt waarbij het totaal van de opgelegde aanslagen is verlaagd tot een bedrag van € 120.000,-. De schikking tussen partijen is vastgelegd in het arrest van dat hof van 28 september 2006.
2.6. Op 1 maart 2007 en 16 maart 2007 is het beslag op de auto en de motor opgeheven.
2.7. Bij brief van 1 juni 2007 heeft [eiseres] de Belastingdienst aansprakelijk gesteld uit hoofde van onrechtmatige daad en gesommeerd tot betaling van de door haar in dat verband gestelde schade.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van de Staat tot betaling van een bedrag van € 149.546,79 en een bedrag van € 750, - vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eiseres], die namens de onverdeelde nalatenschap van wijlen [A.] procedeert, legt aan haar vordering ten grondslag dat het beslag op de voertuigen door de Belastingdienst onrechtmatig is gelegd omdat het voor een te hoog bedrag is gelegd en te lang is gehandhaafd. Volgens [eiseres] heeft de nalatenschap van [A.] daardoor schade geleden. Deze schade betreft de rente over de waarde van de voertuigen over de periode dat [eiseres] niet over de voertuigen kon beschikken. Voorts is er door de wijze en duur van stalling van de auto schade aan de auto ontstaan. Deze schade begroot [eiseres] op een bedrag van € 43.419,15. Daarnaast vordert [eiseres] de kosten van de in haar opdracht gemaakte taxatieverslagen.
3.3. De Staat voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat het enkele feit dat de vordering van de Belastingdienst in verband met een tussen partijen bereikt compromis tot een lager bedrag is teruggebracht dan het bedrag waarvoor oorspronkelijk beslag is gelegd, niet betekent dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door het beslag te leggen en te handhaven voor een hoger bedrag dan het bedrag waarvoor de vordering uiteindelijk tussen partijen is geschikt. De vraag of de Staat aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het gelegd of gehandhaafd is voor een te hoog bedrag, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die gelden voor misbruik van recht. [eiseres] heeft op dit punt echter geen andere feiten gesteld dan dat uit het compromis van 11 mei 2006 volgt dat er voor een te hoog bedrag beslag is gelegd en te lang heeft gehandhaafd. Daarmee heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de Staat misbruik van recht valt te verwijten. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat het beslag en de handhaving daarvan rechtmatig is.
4.2. [eiseres] stelt voorts dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitvoering van het beslag omdat door het lange stilstaan schade aan de auto is ontstaan. Bij conclusie van dupliek heeft de Staat zich ten aanzien van deze vordering op onder meer verjaring beroepen, waarop [eiseres] (nog) niet heeft gereageerd. Indien de rechtbank veronderstellenderwijze tot uitgangspunt neemt dat de vordering van [eiseres] niet is verjaard, staat vervolgens ter beoordeling de stelling van [eiseres] dat de Staat toerekenbaar tekort is geschoten in zijn zorgplicht als goed bewaarder.
[eiseres] heeft echter niets gesteld over de eisen die aan de Staat als bewaarder van voertuigen in de concrete omstandigheden van dit geval moeten worden gesteld, laat staan dat [eiseres] heeft onderbouwd in welk opzicht de Staat als bewaarder tekort is geschoten. [eiseres] stelt uitsluitend dat door de duur van de stalling de conditie van de auto achteruit is gegaan. Voor zover zij daarmee bedoelt te betogen dat de Staat gehouden was gedurende de bewaring regelmatig in de auto te rijden of de motor te laten draaien, volgt de rechtbank haar niet in dat betoog. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, strekt de zorgplicht van de Staat als bewaarder van in beslag genomen auto's niet zo ver dat de Staat gehouden is regelmatig de voertuigen te laten rijden of de motor te laten draaien zodat die in optimale staat blijven. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan de vraag of de Staat zich met succes op verjaring beroept in het midden blijven.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld danwel toerekenbaar tekort is geschoten in een op haar rustende zorgplicht. De op die grond ingestelde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. De vordering tot vergoeding van taxatiekosten deelt hetzelfde lot, nu [eiseres] niet heeft gesteld dat deze kosten op andere gronden voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding, vermeerderd met de gevorderde en niet bestreden wettelijke rente, worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 3.305,- aan verschotten en € 2.842,- aan salaris van de procureur, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, gerekend vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele vergoeding;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009