ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9325

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
295202 / HA ZA 07-2971
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en informatieverstrekking door FIOD-ECD in relatie tot aangiften van oplichting

In deze zaak vorderden de besloten vennootschappen [A.] Beheer B.V. en [B.] & Zoon B.V. een verklaring voor recht dat de FIOD-ECD zich onrechtmatig had gedragen jegens hen, en dat zij aansprakelijk waren voor de door hen geleden schade. De rechtbank 's-Gravenhage behandelde de zaak op 11 februari 2009, waarbij de vorderingen van de eisers werden afgewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 29 augustus 2007, gevolgd door verschillende processtukken en een comparitie van partijen. De eisers stelden dat zij onvoldoende waren geïnformeerd over de status van hun aangiften van oplichting tegen de beleggingsmaatschappijen Capital Futures en United Assets, en dat dit hun processuele positie had geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de Staat, vertegenwoordigd door de FIOD-ECD, niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank volgde het verweer van de Staat dat de vordering van de eisers was verjaard, en dat zij niet voldoende hadden onderbouwd dat zij onjuist of onvolledig waren geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat de FIOD-ECD in haar communicatie duidelijk had gemaakt dat er nog geen strafrechtelijk onderzoek was ingesteld naar aanleiding van de aangiften. De eisers hadden geen concrete feiten aangedragen die zouden wijzen op een gerechtvaardigd vertrouwen dat er op termijn een onderzoek zou worden gestart.

De rechtbank wees de vorderingen van [A.] en [B.] af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van benadeelden in civiele procedures en de beleidsvrijheid van opsporingsinstanties in het al dan niet instellen van strafrechtelijke onderzoeken. De beslissing van de Nationale Ombudsman, die de klachten van de eisers gegrond had verklaard, leidde niet tot een andere beoordeling van de rechtmatigheid van het overheidsoptreden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 295202 / HA ZA 07-2971
Vonnis van 11 februari 2009
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats].,
2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.] & ZOON B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseressen,
advocaat mr. J.C. van den Doel,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. drs. W.I. Wisman.
Partijen zullen hierna [A.], [B.] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2007;
- de akte overlegging producties, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 9 januari 2008 waarbij een comparitie is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2008 en de daarin vermelde gedingstukken.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.[directeur A.] is directeur groot aandeelhouder van [A.]. [bestuurder B.] is bestuurder en aandeelhoudster van [B.].
2.2. Bij brief van 9 mei 1997 is voor en namens [directeur A.] aangifte gedaan bij de Economische Controle Dienst (ECD) van oplichting door Capital Futures AG te Zug (Capital Futures) en ODK GmbH te Dusseldorf (ODK).
2.3.Bij brief van 9 december 1998 is voor en namens [bestuurder B.] bij ECD aangifte gedaan van oplichting en handelen zonder vergunning in de zin van de Wet toezicht effectenverkeer tegen Capital Futures en United Assets AG te Zug (United Assets). Capital Futures, United Assets en ODK worden hierna tezamen aangeduid als "de beleggingsmaatschappijen".
2.4.Bij brief van 15 november 1999 aan de raadsman van [A.] en [B.] heeft de ECD het volgende bericht:
" (..) Bij de ECD komt voortdurend informatie binnen, welke betrekking heeft op mogelijk gepleegde strafbare feiten. Als noodzakelijk gevolg van de omvang van mijn dienst, de omvang van de rechterlijke macht en het aanbod van te onderzoeken zaken, dient uit het aanbod een selectie te worden gemaakt (..).
Met betrekking tot uw verzoek om informatie omtrent lopende onderzoeken deel ik u mede dat in beginsel door de ECD geen mededelingen worden gedaan. (..)
Met betrekking tot onderzoeken welke zich in werkvoorraad bevinden of inmiddels zijn afgewerkt, zal de ECD zoveel als mogelijk de door u gevraagde informatie verstrekken. Hiervoor is een aparte bijlage gevoegd. (..)"
De bijlage bij hiervoor vermelde brief bevat onder meer het volgende:
"(..)
De navolgende bedrijven zijn in werkvoorraad
1 . (..)
2. Capital Futures
(..)
9. ODK
(..)
14. United Assets
Tegen de navolgende bedrijven werd een opsporingsonderzoek ingesteld
(..)
Tegen de navolgende bedrijven zal door de ECD vooralsnog geen onderzoek meer worden verricht
(..)"
2.5. Een brief van 22 april 2002 van de raadsman van [A.] en [B.] aan ECD vermeldt, voor zover relevant, het volgende: "(..) Hierbij kom ik terug op de bij uw dienst in behandeling zijnde onderzoeken naar de betrokkenen van:
* Capital Futures;
* ODK;
* United Assets.
Uw dienst heb ik meerdere malen aangeschreven teneinde informatie te verkrijgen over de vraag of deze bedrijven nog in werkvoorraad zijn, of in dezen reeds een opsporingsonderzoek werd ingesteld, of dat tegen deze bedrijven vooralsnog geen onderzoek meer zal worden verricht. (..)"
2.6. Bij brief van 23 mei 2002 aan de raadsman van [A.] en [B.] heeft de FIOD-ECD, het volgende bericht:
"(..) Als er sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek zult u door de FIOD-ECD kunnen worden geïnformeerd tot welke officier van justitie u zich kunt wenden met een verzoek om nadere informatie.
Met betrekking tot de door u genoemde ondernemingen, (..) is (nog) geen officier van justitie bekend. (..)"
2.7. Een brief van 16 april 2004 van FIOD-ECD aan de raadsman van [A.] en [B.] vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
" (..)Uit de desbetreffende dossiers blijkt inderdaad dat (..) ook aangifte is gedaan tegen zowel Capital Futures en United Assets als ODK. De aangiften tegen deze drie bedrijven zijn destijds door de Economische Controle Dienst in werkvoorraad genomen. Voor alle drie bedrijven geldt dat vervolgens de beslissing is genomen geen opsporingsonderzoek in te stellen. (..)"
2.8. [A.] en [B.] hebben bij de Nationale Ombudsman een klacht ingediend over de wijze waarop de FIOD-ECD de door hun ingediende aangiften heeft behandeld. De Nationale Ombudsman heeft op 4 maart 2005 (2005/061) rapport uitgebracht en de klachten van [A.] en [B.] met betrekking tot de informatieverstrekking wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking en met betrekking tot het benadelen van [A.] en [B.] in hun processuele positie, wegens schending van het vereiste van fair play, gegrond verklaard.
2.9. [A.] en [B.] hebben bij brief van 22 april 2005 de FIOD-ECD aansprakelijk gesteld uit hoofde van onrechtmatige daad en verzocht tot vergoeding van schade over te gaan.
3. Het geschil
3.1. [A.] en [B.] vorderen - samengevat - een verklaring voor recht dat
1. FIOD-ECD zich jegens hen onrechtmatig heeft gedragen;
2. FIOD-ECD aansprakelijk is voor de door hen geleden schade;
en
3. FIOD-ECD te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. [A.] en [B.] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat FIOD-ECD onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld doordat de FIOD-ECD hen ontoereikend heeft geïnformeerd over het onderzoek naar aanleiding van de aangiften tegen de beleggingsmaatschappijen. Volgens [A.] en [B.] zijn zij daardoor ernstig in hun processuele positie geschaad. De kans op succesvol verhaal van hun vordering op de beleggingsmaatschappijen in een civiele procedure is door het tijdsverloop aanmerkelijk afgenomen. [A.] en [B.] stellen daardoor schade te hebben geleden.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Niet ontvankelijk
4.1. De Staat voert aan dat [A.] en [B.] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen omdat niet zij maar [directeur A.] en [bestuurder B.] als privé personen aangiften tegen de beleggingsmaatschappijen hebben gedaan. Dit verweer faalt. [A.] en [B.] stellen immers dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij daardoor schade hebben geleden, wat zij hebben onderbouwd met bankafschriften van betalingen van hen aan de beleggingsmaatschappijen. Nu dit de grondslag van hun vordering is, kunnen zij in die vordering worden ontvangen.
Verjaring
4.2. De Staat stelt zich op het standpunt dat de vordering van [A.] en [B.] is verjaard en neemt de datum van 15 april 1999 daarvoor als uitgangspunt. [A.] en [B.] betwisten dit en voeren aan dat zij eerst na de brief van 16 april 2004 (2.6.) wisten dat er met hun aangiften niets was gebeurd.
De rechtbank volgt de Staat niet in het beroep op verjaring. Voorop staat dat de verjaringstermijn met betrekking tot een vordering tot vergoeding van schade ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW begint te lopen op de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De Staat heeft niet toegelicht waarom [A.] en [B.] op 15 april 1999 zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend moeten worden geacht. Het beroep op verjaring is dan ook onvoldoende onderbouwd en wordt daarom verworpen.
Onrechtmatige daad
4.3. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of de Staat (FIOD-ECD) onrechtmatig jegens [A.] en [B.] heeft gehandeld. Aan hun stelling hebben [A.] en [B.] (met name) ten grondslag gelegd dat zij onvolledig en onjuist zijn geïnformeerd en dat zij door de handelwijze van de FIOD-ECD niet de mogelijkheid hadden hun procedurele mogelijkheden te benutten. Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen zij onder meer naar het rapport van de Nationale Ombudsman (2.7.).
De Staat betwist dat [A.] en [B.] onjuist en onvolledig zijn geïnformeerd en voert voorts aan de FIOD-ECD bij [A.] en [B.] nimmer het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat naar aanleiding van de aangiften een strafrechtelijk onderzoek zou worden ingesteld.
4.4. De rechtbank volgt de Staat in haar verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de brief met bijlage van 15 november 1999 (2.3.) volgt dat de FIOD-ECD aan [A.] en [B.] hebben meegedeeld dat hun aangiften tegen de beleggingsmaatschappijen in werkvoorraad zijn. Volgens de toelichting in die brief betekent dit dat met betrekking tot de beleggingsmaatschappijen nog geen (strafrechtelijk) onderzoek is ingesteld. Dit wordt bevestigd met de brief van 23 mei 2002 van de FIOD-ECD waarin is vermeld dat met betrekking tot de vervolging van de beleggingsmaatschappijen (nog) geen officier van justitie bekend is.
Uit het samenstel van feiten in onderling verband en samenhang genomen heeft de FIOD-ECD in al haar uitlatingen steeds meegedeeld dat er naar aanleiding van de aangiften nog geen strafrechtelijk onderzoek was gestart.
De rechtbank merkt nog op dat FIOD-ECD op 17 september 2003 aan [A.] en [B.] heeft meegedeeld dat er tegen Capital Fund een strafrechtelijk onderzoek was gestart maar dit bleek een andere vennootschap met dezelfde handelsnaam te betreffen. Deze informatie is weliswaar onjuist maar zonder nadere toelichting die ontbreekt, is die handelwijze van de FIOD-ECD niet onrechtmatig ten aanzien van [A.] en [B.]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen hebben [A.] en [B.] onvoldoende onderbouwd dat de FIOD-EC hen onvolledig en onjuist hebben ingelicht.
4.5. [A.] en [B.] verwijten FIOD-ECD voorts dat zij jarenlang aan het lijntje zijn gehouden waardoor zij rechten en mogelijkheden tot verhaal van hun vorderingen op de beleggingsmaatschappijen hebben verspeeld en zij in hun processuele positie zijn geschaad. Dit verwijt hebben [A.] en [B.] echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Tot de brief van 16 juni 2004 heeft FIOD-ECD [A.] en [B.] meegedeeld dat de aangiften nog in werkvoorraad lagen, wat betekent dat er in elk geval geen onderzoek werd verricht. [A.] en [B.] hebben geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat bij hen het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat er op termijn een strafrechtelijk onderzoek zou worden opgestart. De enkele mededeling dat de aangiften in werkvoorraad zijn is daartoe in elk geval onvoldoende. De keuze om naar aanleiding van een aangifte tot onderzoek en vervolging over te gaan behoort immers tot de beleidsvrijheid van het betrokken opsporingsapparaat. Bovendien dient een strafrechtelijk onderzoek niet om bewijs en verhaalsmogelijkheden te vergaren ten behoeve van benadeelden in een civiele procedure. [A.] en [B.] hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Van een onrechtmatige gedraging aan de zijde van de FIOD-ECD is dan ook geen sprake. Het oordeel van de Nationale Ombudsman leidt niet tot een andere beoordeling van het geschil. De Nationale Ombudsman geeft geen rechtmatigheids- maar een behoorlijkheids oordeel over het optreden van de overheid. De slotsom dat overheidsoptreden onbehoorlijk is geweest, betekent niet zonder meer dat dát optreden ook onrechtmatig is.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [A.] en [B.] zullen worden afgewezen.
4.7. [A.] en [B.] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van dit geding en de gevorderde wettelijke rente daarover, worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [A.] en [B.] in de kosten van dit geding aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 251,- aan verschotten en € 904,- aan salaris van de advocaat,beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, gerekend vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele vergoeding;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009