ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9176

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
310122 - HA ZA 08-1397
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel tot invordering van dwangsom wegens overbewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 april 2009 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Gemeente 's-Gravenhage. De eiser, eigenaar van een appartement, had een dwangsom van € 12.500,-- opgelegd gekregen wegens illegale kamer-/beddenverhuur. De Gemeente stelde dat de eiser de opgelegde last had overtreden, omdat bij een controle op 5 november 2007 meerdere personen in de woning aanwezig waren die niet als bewoners waren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De eiser voerde aan dat de Gemeente een nieuw dwangsombesluit had moeten nemen na de controle, maar de rechtbank oordeelde dat de last formele rechtskracht had en dat de Gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat de last was overtreden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de opgelegde last en dat het verzet ongegrond was. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke bewoningssituatie en de verantwoordelijkheid van de eigenaar om ervoor te zorgen dat de inschrijving in de GBA overeenkomt met de werkelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 310122 / HA ZA 08-1397
Vonnis van 1 april 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. A.A. van Harmelen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Blaauw.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 april 2008;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 13 augustus 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2009.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is eigenaar van [de woning]
2.2. Naar aanleiding van een controle op 7 februari 2007 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag bij besluit van 16 maart 2007 aan [eiser], onder oplegging van een dwangsom van € 12.500,--, (verder: de dwangsom) gelast de onzelfstandige bewoning (illegale kamer-/beddenverhuur) in de woning vóór 5 april 2007 te beëindigen en beëindigd te houden (verder: de last). Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.3. Op 5 april 2007 heeft een controle door de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) van de Gemeente uitgewezen dat [eiser] aan de last had voldaan.
2.4. Op 5 november 2007 hebben (onder meer) medewerkers van DSO opnieuw een controle uitgevoerd in de woning. Volgens het daarvan opgemaakte "Algemeen verslag" van 6 november 2007 (verder: het Algemeen verslag) zijn daarbij twee personen in de woning aangetroffen, te weten mevrouw [A.] en mevrouw [B.]. Volgens dit verslag heeft [A.] verklaard dat in de woning woonachtig waren de heer [C.] en diens broer [D.]
2.5. Ten tijde van deze controle stonden in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) als bewoners van de woning ingeschreven [eiser] zelf en [E.], naar ter comparitie is gebleken een nicht van [eiser].
2.6. Bij brief van 12 november 2007 heeft de Gemeente, onder verwijzing naar de last en de controle van 5 november 2007, € 12.500,-- ingevorderd van [eiser]. De Gemeente heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake was van bewoning door vier huurders die geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden vormden, waardoor [eiser] de bij het besluit van 16 maart 2007 opgelegde dwangsom heeft verbeurd.
2.7. Bij brief van 11 december 2007 aan DSO heeft [eiser] verklaard dat hij de woning via [makelaardij] heeft verhuurd aan een samenwonend stel en een huurcontract overgelegd voor de periode 1 mei 2007 tot en met 1 mei 2008 met [A.] en [C.].
2.8. Bij brief van 31 januari 2008 heeft de Gemeente [eiser] tot betaling aangemaand.
2.9. [eiser] heeft niet betaald.
2.10. Op 18 februari 2008 heeft de Gemeente een dwangbevel jegens [eiser] uitgevaardigd tot betaling van € 13.593,78 (€ 12.500,--hoofdsom, € 952,-- aan invorderingskosten en € 141,78 aan reeds verschenen wettelijke rente) , dat op 7 maart 2008 aan hem is betekend.
Het geschil
[eiser] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in essentie weergegeven dat de rechtbank het dwangbevel van 18 februari 2008 buiten effect zal stellen, alsmede veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur de Gemeente naar aanleiding van de controle een nieuw dwangsombesluit had behoren te nemen.
3.3. De Gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [eiser] in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. De bij dagvaarding aangevoerde verzetgrond dat de Gemeente een nieuw dwangsombesluit had behoren te nemen faalt. In de last is immers uitdrukkelijk bepaald dat [eiser] de illegale toestand beëindigd diende te houden. Het dwangsombesluit waarbij de last is opgelegd heeft, naar de Gemeente terecht heeft aangevoerd, formele rechtskracht, hetgeen betekent dat het in deze procedure naar inhoud en wijze van totstandkoming voor rechtmatig moet worden gehouden. [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot het maken van een uitzondering op dit beginsel.
4.3. Niet in geschil is dat verhuur van de woning aan [A.] en [C.] niet in strijd is met de opgelegde last. Bepalend voor de vraag of de last in overtreden is evenwel de feitelijke bewoningssituatie. Ter comparitie heeft [eiser] daarover aangevoerd dat [A.] en [C.] de woning destijds bewoonden overeenkomstig het met hen gesloten huurcontract[C. en D.] en zijn vriendin [B.] logeerden ten tijde van de controle bij hen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.3.1. Uit het "Algemeen Verslag" komt naar voren dat [A.] heeft verklaard dat alle vier de genoemde personen woonachtig waren in de woning. De inspecteur die de controle op 5 november 2007 heeft uitgevoerd, [inspecteur], heeft dit ter comparitie bevestigd en tevens verklaard dat [A.] goed Engels sprak. Ter comparitie heeft hij hieraan toegevoegd dat [A.] verklaarde dat de broers [C. en D.] aan het werk waren.
4.3.2. Niet betwist is verder dat er bij de controle op 5 november 2007 tweemaal twee slaapplaatsen in de woning zijn aangetroffen.
4.3.3. Uit het "Algemeen Verslag" en uit de door de Gemeente ter comparitie in geding gebrachte uitdraai uit het GBA, komt naar voren dat [A.] noch [B.] of de gebroeders [C. en D.] ten tijde van de controle stonden ingeschreven als woonachtig in de woning (en ook niet op enig ander moment). Wel stond [eiser] zelf ingeschreven als woonachtig in de woning. De rechtbank constateert dat de onder punt 2 van dit vonnis genoemde correspondentie, voor zover aan hem gericht, naar dit adres is verzonden en kennelijk bij hem is aangekomen. Verder stond zijn nichtje in de woning ingeschreven, kennelijk zonder er te wonen.
4.3.4. De rechtbank kan op zichzelf [eiser] wel volgen voor zover hij betoogt dat de feitelijke inrichting van de woning zoals die op 5 november 2007 is aangetroffen de conclusie toelaat dat [D.] en [B.] logeerden bij [A.] en [C.]. De verklaringen van [A.] duiden er echter op dat ook [D.] en [B.] de woning bewoonden. De rechtbank volgt verder de Gemeente dat het gegeven dat [D.] volgens de verklaring van [A.] aan het werk was, er eerder op duidt dat hij in de woning woonde, dan dat hij bij zijn broer op bezoek was. Verder betrekt de rechtbank bij de beoordeling dat onweersproken is gesteld door de Gemeente dat de controle op 5 november 2007 is uitgevoerd naar aanleiding van een melding aan de politie over overlast veroorzaakt door Polen die de woning bewoonden.
4.3.5. Bij de beoordeling betrekt de rechtbank verder dat het aan [eiser] is ervoor te zorgen dat de inschrijving in het GBA met betrekking tot de bewoning van de woning in overeenstemming is met de werkelijkheid. Hij had er , uitgaande van zijn eigen stellingen omtrent de bewoningssituatie, op moeten toezien dat [A.] en [C.] stonden ingeschreven en zichzelf en zijn nichtje moeten laten uitschrijven. Zijn nalatigheid op dit punt leidt op zichzelf niet tot het rechtsgevolg dat hij de last heeft overtreden, zoals hij terecht ter comparitie heeft aangevoerd, maar de mede daardoor ontstane onduidelijkheid omtrent de feitelijke bewoningssituatie komt bij de waardering van de gebleken feiten en omstandigheden wel voor zijn rekening.
4.4. Dit alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente voorshands aannemelijk heeft gemaakt dat op 5 november 2007 sprake was van bewoning van de woning door vier personen die geen gezamenlijke huishouding vormden. [eiser] heeft geen aanknopingspunten geboden voor tegenbewijs.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente zich terecht op het standpunt stelt dat [eiser] de last heft overtreden en de dwangsom heeft verbeurd.
4.6. Het verzet is ongegrond. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.7. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Ook de gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen als verzocht. Op verzoek van de Gemeente wordt deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de Gemeente, tot op deze uitspraak, vastgesteld op € 248,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen ingaande veertien dagen na de dag van de betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2009