ECLI:NL:RBSGR:2009:BH8914

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4750
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Nepalese vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2009 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Nepalese vreemdeling. Eiser was op 2 november 2008 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. In eerdere uitspraken had de rechtbank geoordeeld dat er vooralsnog zicht op uitzetting was, maar in deze uitspraak concludeert de rechtbank dat er geen zicht op uitzetting naar Nepal is. De rechtbank baseert deze conclusie op het feit dat van de dertig in 2007 en 2008 ingediende aanvragen voor een laissez passer (lp) er geen enkele is verstrekt door de Nepalese autoriteiten. Dit geldt ook voor de acht (enigszins) gedocumenteerde vreemdelingen, ondanks dat sommigen over identiteitsdocumenten beschikten. De rechtbank oordeelt dat het niet kunnen overleggen van identiteitsdocumenten de kans op afgifte van een lp niet vergroot en dat de enkele mogelijkheid tot vrijwillige terugkeer via de IOM niet kan worden aangemerkt als zicht op uitzetting. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de bewaring op en kent schadevergoeding toe aan eiser voor de periode dat hij in bewaring heeft gezeten. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 09/04750
V-nr.: [V nummer]
inzake:
eiser [naam eiser], geboren [geboortedatum] in 1987, van (gestelde) Nepalese nationaliteit, verblijvende in detentie [detentieplaats],
gemachtigde: mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. J.R. Toussaint, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 2 november 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 3 december 2008 ongegrond verklaard.
Op 13 februari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Op 25 februari 2009 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 2 maart 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 3 maart 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder nadere vragen gesteld over het zicht op uitzetting. Bij faxbericht van 9 maart 2009 heeft verweerder de gevraagde inlichtingen verstrekt. Bij faxbericht van 11 maart 2009 heeft eiser gereageerd op de inlichting van verweerder. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om een nadere behandeling van het beroep ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser heeft alle benodigde gegevens verstrekt. Tot op heden is echter niet gebleken dat het onderzoek bij de Nepalese autoriteiten enig resultaat heeft opgeleverd. Nu evenmin is gebleken van andere aanknopingspunten dat er alsnog binnen een redelijke termijn - ook niet binnen twee maanden - een laissez passer (lp) kan worden verstrekt, moet worden geconcludeerd dat er geen zicht op uitzetting op korte termijn is. Eiser verwijst in dit verband wederom naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 mei 2008 (LJN: BD2660). Uit de antwoorden van verweerder op de in de vorige procedure gestelde vragen is voorts gebleken dat op de 30 door verweerder ingediende lp-aanvragen geen enkele lp is verstrekt, ook niet indien het een gedocumenteerde aanvraag betrof.
Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel zicht op uitzetting is. In de vorige uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbreekt. Dat bij geen van de 30 lp-aanvragen in 2007 en 2008 een lp is verstrekt, zegt in het geval van eiser niets. Of er daadwerkelijk een lp zal worden verstrekt hangt af van de mate van medewerking door eiser. Eiser heeft zijn gestelde identiteit tot op heden niet nader onderbouwd. Bovendien betreft het een gering aantal lp-aanvragen, zodat het niet verstrekken van lp’s vanaf 2007 niet zo veel zegt. Ten slotte is uit verweerders informatiesysteem gebleken dat op 2 maart 2009 negatief is beschikt op eisers asielaanvraag.
De rechtbank overweegt het volgende
Het onderhavige beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoor¬deeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
In geschil is of er ten aanzien van Nepal thans sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Bij de beoordeling daarvan gaat verweerder allereerst uit van de navolgende informatie, die verweerder in de vorige procedure bij brief van 24 november 2008 heeft verstrekt:
In 2007 zijn elf lp’s aangevraagd. In 2008 zijn tot 24 november negentien lp’s aangevraagd. Van de dertig lp-aanvragen betrof het tweeëntwintig maal een ongedocumenteerde vreemdeling en acht maal een (enigszins) gedocumenteerde vreemdeling. De duur van het onderzoek bedraagt ongeveer zes maanden. De Nepalese autoriteiten dienen voor hun onderzoek te beschikken over een aantal persoonsgegevens die op het aanvraagformulier moeten worden vermeld. Daarbij is het essentieel dat de namen van de ouders bekend zijn, alsmede het volledige adres (inclusief district, stad en/of dorp). Voorts hebben de Nepalese autoriteiten in Brussel recentelijk verzocht om over tien lopende zaken nogmaals informatie aan te leveren, hetgeen op 10 november 2008 is geschied.
Op grond van deze informatie oordeelde de rechtbank in haar uitspraak van 3 december 2008 (AWB 08/39517) dat een reëel zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbrak. Daarbij overwoog de rechtbank dat onderzoek door de Nepalese autoriteiten mogelijk is en dat de medewerking die eiser daarbij verleent van doorslaggevende betekenis is voor het slagen ervan. Voorts achtte de rechtbank van belang dat de Nepalese autoriteiten in een aantal lopende zaken hadden verzocht om nadere informatie, die vervolgens ook is verschaft, waaruit de rechtbank afleidde dat de Nepalese autoriteiten ook daadwerkelijk met de behandeling van de lp-aanvragen bezig waren. Wel oordeelde de rechtbank dat verweerder zich actief diende in te zetten om het onderzoek zo spoedig mogelijk te laten verlopen, mede gelet op de verwachte duur van het onderzoek.
Gelet op het feit dat verweerder op de zitting van 3 maart 2009 niet kon aangeven of het verschaffen van nadere informatie op 10 november 2008 inmiddels tot afgifte van lp’s heeft geleid, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en verweerder de navolgende vragen voor te leggen:
1. a. Hoe lang liepen de onderzoeken in die tien zaken reeds?
b. Waren deze Nepalezen gedocumenteerd?
c. Zo ja, hoeveel van hen en over welk soort documenten beschikten zij?
d. Wat betrof de nieuw verstrekte informatie?
e. Heeft de nieuw verstrekte informatie tot een lp-verstrekking geleid? Als nee, valt dit alsnog te verwachten en op grond waarvan?
2. Over welk soort documenten beschikten de acht Nepalezen die (enigszins) gedocumenteerd waren?
3. Zijn er andere omstandigheden die u van belang acht voor de beoordeling of er sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?
Verweerder heeft als volgt – zakelijk weergegeven – geantwoord:
1. De duur van de lopende onderzoeken varieerde van één tot elf maanden. Vier van de tien aanvragen zijn niet gedocumenteerd. De gedocumenteerde vreemdelingen beschikten over: een citizen’s certificate, paspoort, schoolcertificaat, identiteitskaart en geboortecertificaat/geboorteakte. Aan de Nepalese autoriteiten is geen nieuwe informatie verstrekt, maar is de informatie nogmaals verzonden. Vier van de tien vreemdelingen zijn reeds uitgestroomd: in twee gevallen is de bewaring opgeheven en in twee gevallen zijn de vreemdelingen teruggekeerd via de IOM.
2. De acht Nepalezen die (enigszins) gedocumenteerd waren beschikten over een relationship verification certificate, paspoort, identiteitskaart, rijbewijs, geboorteakte en citizen’s certificate.
3. De ervaring laat zien hoe groter de medewerking van de vreemdeling is, hoe groter de kans is op een positief resultaat. Voorts werken de autoriteiten van Nepal goed mee indien de vreemdeling wil terugkeren via de IOM.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er van de dertig in 2007 en 2008 ingediende lp-aanvragen tot op heden geen enkele lp door de Nepalese autoriteiten is verstrekt. Ook aan de acht (enigszins) gedocumenteerde vreemdelingen is geen lp verstrekt, ondanks dat sommigen van hen beschikten over een paspoort (de rechtbank neemt aan dat verweerder een kopie of een verlopen paspoort bedoelt), rijbewijs, geboorteakte of identiteitskaart. Voorts heeft het op 10 november 2008 opnieuw verstrekken van de gegevens van tien van de dertig lp-aanvragen evenmin tot afgifte van een lp geleid. Dit klemt temeer nu deze aanvragen in november 2008 reeds één tot elf maanden liepen en zes van de tien een gedocumenteerde vreemdeling betrof.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat er in het algemeen geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Nepal.
Dat eiser onvoldoende aan zijn uitzetting zou meewerken – niet is in geschil dat eiser wel de door Nepal opgegeven noodzakelijke gegevens heeft verstrekt – kan eiser dan ook niet worden tegengeworpen. Niet is immers gebleken dat het overleggen van identiteitsdocumenten de kans op afgifte van een lp vergroot.
Ook de verwijzing van verweerder naar de mogelijkheden tot terugkeer via de IOM – afgifte van twee lp’s in zowel 2007 als 2008 – kan aan het voorgaande niet afdoen. Volgens vaste jurisprudentie brengt de enkele mogelijkheid tot vrijwillige terugkeer niet met zich dat er zicht op uitzetting is (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2005 (JV 2005, 121) en van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 januari 2008 (LJN: BC 5109).
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 13 maart 2009.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te rekenen vanaf de datum van het instellen van het beroep, derhalve in totaal € 2240,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 13 maart 2009 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2240,-- (zegge: tweeduizend tweehonderdveertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2009.
Afschrift verzonden op:
Conc.:JV
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open