ECLI:NL:RBSGR:2009:BH8902

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/6337
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en consulaire bijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling. Eiser, geboren in 1980 en van Egyptische nationaliteit, was op 24 februari 2009 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is eiser niet gewezen op zijn recht op consulaire bijstand, wat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een ernstig gebrek vormt. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit gebrek niet in redelijke verhouding staat tot de belangen die met de bewaring gediend zijn. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, had betoogd dat eiser het onderzoek naar zijn uitzetting frustreert door geen actie te ondernemen om aan documenten te komen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheid geen rol kan spelen bij de belangenafweging, aangezien eiser niet eerder had geweigerd om mee te werken aan zijn verwijdering.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiser, die niet op de hoogte was van zijn recht op consulaire bijstand, zwaarder wegen dan de belangen van de Staat. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande op 12 maart 2009. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming, alsook tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De totale schadevergoeding bedroeg € 1.430,--, en de proceskosten werden vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van vreemdelingen en de verplichtingen van de autoriteiten met betrekking tot consulaire bijstand.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 09/6337
V-nr.: [V nummer]
inzake:
eiser [naam eiser], geboren [geboortedatum] in 1980, van (gestelde) Egyptische nationaliteit, verblijvende in detentie [detentieplaats]
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M.W. Jans, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 24 februari 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 26 februari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 11 maart 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F.K.H. El Madny als tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder had eiser er tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op moeten wijzen dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Eiser wist dit namelijk niet en had van deze mogelijkheid ook graag gebruik gemaakt. Eiser heeft geen papieren en weet ook niet hoe hij hier aan zou moeten komen. De consul had eiser wellicht kunnen helpen om via andere kanalen in Egypte aan papieren te komen. Daarmee had de uitzettingsprocedure bespoedigd kunnen worden. Nu dit niet is gebeurd is eiser in belangrijke mate in zijn belangen geschaad en dient de belangenafweging in zijn voordeel uit te vallen. Eiser is ook niet ongewenst verklaard, niet veroordeeld voor een strafbaar feit en nooit eerder met de politie in aanraking geweest.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Het is juist dat eiser niet is gewezen op de mogelijkheid van consulaire bijstand. Gelet op de gronden van de maatregel dient de belangenafweging echter in het voordeel van verweerder uit te vallen. Eiser is al drie jaar in Nederland en heeft zich nooit gemeld. Voorts werkt eiser niet mee aan zijn uitzetting. Eiser heeft in het vertrekgesprek van 6 maart 2009 weliswaar aangegeven dat hij wel wil meewerken aan zijn vertrek, maar hij heeft geen enkele actie ondernomen. Ook heeft eiser het laissez-passerformulier niet zelf ingevuld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, voor zover thans van belang, moeten de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Staat de consulaire post van de zendstaat onverwijld ervan in kennis stellen, dat binnen zijn ressort een onderdaan van die Staat is gearresteerd, gevangengenomen of in voorarrest is geplaatst of op enigerlei andere wijze in verzekerde bewaring wordt gesteld, indien de betrokkene zulks verzoekt. Bovengenoemde autoriteiten dienen de betrokken persoon onverwijld van zijn rechten krachtens deze alinea in kennis te stellen.
Ingevolge artikel 5.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt, voor zover thans van belang, op verzoek van de vreemdeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.
Niet is in geschil dat eiser bij zijn gehoor in het kader van de inbewaringstelling ten onrechte niet is gewezen op het recht op consulaire bijstand. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van dit gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Verweerder heeft betoogd dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Verweerder heeft hierbij gewezen op de niet betwiste gronden van de maatregel. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft zich niet gemeld bij de korpschef. Voorts dient, aldus verweerder, te worden meegewogen dat eiser reeds drie jaar illegaal in Nederland verblijft en hij het onderzoek frustreert door geen actie te ondernemen om aan documenten te komen.
Daargelaten de vraag of eiser het onderzoek naar zijn uitzetting ná het opleggen van de bewaring frustreert, kan deze omstandigheid, anders dan verweerder kennelijk meent, geen rol spelen bij de belangenafweging. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State van 23 februari 2009 (LJN BH5066) leidt de rechtbank af dat het element frustratie enkel kan worden meegewogen indien de vreemdeling voorafgaand aan en ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring alle medewerking aan zijn verwijdering weigert. Zulks is in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken.
Voorts heeft verweerder niet betwist dat eiser in het bijzonder in zijn belang is geschaad door het niet wijzen op diens recht op consulaire bijstand.
Gelet hierop staan naar het oordeel van de rechtbank de door verweerder gestelde, niet betwiste belangen niet in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en eisers daardoor geschonden belang.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 12 maart 2009.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten van 24 februari 2009 tot en met 1 maart 2009 en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten van 2 maart 2009 tot 12 maart 2009, derhalve in totaal 6 x € 105,-- en 10 x € 80,-- in totaal € 1.430,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 12 maart 2009 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.430,-- (zegge: eenduizend vierhonderd en dertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2009 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op: 12 maart 2009
Conc.: MM
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.