ECLI:NL:RBSGR:2009:BH8285
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om alimentatie en onderwijskosten na echtscheiding
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende alimentatie en onderwijskosten na echtscheiding. De man, die in het verleden met de vrouw was getrouwd, verzocht de rechtbank om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van hun minderjarige kind, alsook om vergoeding van onderwijskosten die hij had gemaakt. De man stelde dat de vrouw gehouden was om 50% van de onderwijskosten te betalen, zoals vastgelegd in hun echtscheidingsconvenant. De vrouw voerde verweer en betwistte de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken, stellende dat deze niet via een verzoekschrift maar via een dagvaarding ingeleid had moeten worden.
De rechtbank oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoeken, ondanks de betwisting van de vrouw. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 1:392, en de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat de vrouw gehouden was om bij te dragen aan de onderwijskosten van het kind, maar dat de man niet kon aantonen dat bepaalde kosten daadwerkelijk onderwijskosten betroffen. De rechtbank wees het verzoek tot vergoeding van de internaatkosten af, maar kende wel een deel van de huiswerkbegeleidingskosten en andere onderwijskosten toe aan de man.
Daarnaast wees de rechtbank het verzoek van de man tot betaling van achterstallige kosten van levensonderhoud af, omdat het systeem van de wet zich verzet tegen een verhaalsrecht van de ene ouder jegens de andere voor uitgaven ten behoeve van de kinderen. De rechtbank besloot dat iedere partij zijn eigen proceskosten diende te dragen, en verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten en de rol van de wet bij alimentatieverplichtingen.