ECLI:NL:RBSGR:2009:BH8191

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/40800, 08/40799
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overnameverzoek

In deze zaak heeft verzoekster, een Eritrese van minderjarige leeftijd, op 27 december 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 17 november 2008 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, met de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. Dit verzoek werd behandeld tijdens een zitting op 10 februari 2009.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een overnameverzoek, zoals voorgeschreven in artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) 343/2003, is overschreden. Echter, de rechter oordeelde dat deze overschrijding niet aan de verweerder kan worden tegengeworpen, omdat de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen. De rechter heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten op 8 september 2008 het overnameverzoek hebben aanvaard, en dat de overschrijding van de termijn geen gevolgen heeft voor de behandeling van het asielverzoek.

De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van verzoekster over de gebrekkige Italiaanse asielprocedure en de schending van mensenrechten beoordeeld. De rechter concludeerde dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en openbaar uitgesproken op 18 maart 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer:
Awb 08/40800 (voorlopige voorziening)
Awb 08/40799 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] januari 2003,
van Eritrese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoekster,
gemachtigde mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te 's-Gravenhage;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. Bijsterbosch, ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 27 december 2007 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 17 november 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 18 november 2008 is daartegen beroep ingesteld. Verzoekster mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 18 november 2008 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 28 november 2008.
Het verzoek is ter zitting van 10 februari 2009 gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder Awb 08/21149. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2.3 Op 15 augustus 2008 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoekster over te nemen op grond van artikel 15 Vo 343/2003. Op 8 september 2008 heeft Italië het overnameverzoek op grond van artikel 10, eerste lid, Vo 343/2003 aanvaard.
Het overnameverzoek is per emailbericht aan de Italiaanse autoriteiten verstuurd, via het daartoe ingestelde netwerk “DubliNet”. Artikel 22 Vo 343/2003 en artikel 18 Vo 1560/2003 voorzien in de mogelijkheid om dergelijke verzoeken per emailbericht te verzenden. De stelling van verzoekster dat het door verweerder verstuurde emailbericht geen verzoek tot overname betreft, kan daarom niet worden gevolgd.
2.4 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de termijn van drie maanden voor het indienen van een overnameverzoek, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, is overschreden zodat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 wordt een verzoek om overname zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het asielverzoek gedaan, bij gebreke waarvan de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Niet in geschil is dat die termijn is overschreden.
Verzoekster is samen met haar tante naar Nederland gereisd. Zij hebben op 27 december 2007 asielverzoeken ingediend. Verweerder heeft vervolgens vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor behandeling van de asielverzoeken.
Gezien de minderjarigheid van verzoekster kon zij, anders dan haar tante, op grond van artikel 6 Vo 343/2003 echter niet worden geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft evenwel aangegeven bereid te zijn om verzoekster en haar tante bij elkaar te houden en de Italiaanse autoriteiten te verzoeken beide familieleden over te nemen. Verweerder heeft de stichting Nidos, wettelijk vertegenwoordiger van verzoekster en de tante van verzoekster per fax van 14 maart 2008 verzocht hier mee in te stemmen. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat indien betrokkenen hier niet mee instemmen, alleen voor de tante van verzoekster een overnameverzoek naar de Italiaanse autoriteiten zal worden verstuurd. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat dit verzoek en de daarbij behorende instemmingsverklaring door betrokkenen op 14 maart 2008 zijn ontvangen, maar niet zijn ondertekend en geretourneerd aan verweerder. Daarom is verzoekster in eerste instantie opgenomen in de nationale procedure en heeft verweerder Italië enkel verzocht haar tante over te nemen.
Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat het wenselijk is dat verzoekster bij haar tante blijft. Naar aanleiding van dit overleg is de instemmingsverklaring op 2 augustus 2008 alsnog ondertekend door de stichting Nidos en de tante van verzoekster. Deze instemmingsverklaring is op 6 augustus 2008 aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft vervolgens op 15 augustus 2008 de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoekster en haar tante, voor wie inmiddels een claimakkoord was afgegeven, over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit overnameverzoek op 8 september 2008 geaccepteerd.
Onder deze omstandigheden kon verweerder niet eerder over een instemmingsverklaring beschikken, zodat de overschrijding van de termijn genoemd in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, niet aan verweerder is tegen te werpen en zonder gevolg dient te blijven.
2.5 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen.
2.6 Verzoekster stelt dat de Italiaanse asielprocedure gebrekkig is. Overdracht aan Italië is in strijd met het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en in strijd is met de strekking van Vo 343/2003. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een internetartikel van Odysseus Network (onder de titel “Legislation: Italy”) en een artikel van Pro Asyl (getiteld “In Lawless Zones”).
2.7 In zijn algemeenheid mag ervan worden uitgegaan dat de lidstaten de op dat land rustende internationale verdragsverplichtingen eerbiedigen. Het is aan de vreemdeling om op grond van concrete, op de individuele zaak betrokken feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Italië anders is.
Verzoekster is hierin niet geslaagd. De overgelegde documenten bevatten algemene informatie, waarmee eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van haar persoonlijk feiten en omstandigheden zijn op basis waarvan verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan. Eiseres heeft haar stelling dat Italië geen behoorlijke asielprocedure kent onvoldoende onderbouwd, zodat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat er concrete aanwijzingen bestaan dat de Italiaanse autoriteiten de internationale verdragsverplichtingen jegens haar niet zullen nakomen. Verweerder is daarom niet gehouden de behandeling van het asielverzoek om deze reden aan zich te trekken.
Het beroep van eiseres op de richtlijn 2004/83 EG, inzake minimum normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, kan niet slagen nu deze richtlijn ziet op de inhoudelijke beoordeling van een asielverzoek en daarom in deze procedure niet kan worden beoordeeld.
2.8 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.9 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.10 Verzoekster stelt voorts dat de gegrondheid van het beroep van haar tante gevolgen dient te hebben voor haar verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.S. Benning als griffier, op 18 maart 2009.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.