RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2009
[eiseres], dan wel [alias 1], dan wel [alias 2],
geboren op [geboortedatum] 1971 van wel [geboortedatum] 1970,
nationaliteit Marokkaanse,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiseres,
gemachtigde mr. R.W. van Voorst Vader,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde G.I. Ramsaroep.
Op 18 januari 2009 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 9 februari 2009, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 24 februari 2009 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 26 februari 2009 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 27 februari 2009.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 maart 2009, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiseres en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiseres is - kort weergegeven - aangevoerd dat zij er diverse malen op heeft gewezen, naast de in eerste instantie opgegeven naam, een andere schrijfwijze van haar naam en een andere geboortedatum ([geboortedatum] 1970) te hebben doorgegeven.
Betoogd is dat onvoldoende voortvarend aan de uitzetting is gewerkt. Betwijfeld wordt of de Belgische autoriteiten ook de aanvullende personalia hebben ontvangen en hebben betrokken bij hun onderzoek. Daarnaast wijst de gemachtigde van eiseres er op dat de vriendin van eiseres bij het huis van bewaring meerdere malen de toegang is geweigerd om de huissleutel van eiseres op te halen. Daardoor is eiseres niet in staat documenten te overleggen die haar stelling onderbouwen dat zij rechtmatig verblijf heeft in België. Verder is gesteld dat bij de laissez-passeraanvraag onjuiste informatie is opgegeven, nu de aanvullende naam ‘[alias 1]’ en de geboortedatum [geboortedatum] 1970 allang bekend waren en niet op de laissez-passeraanvraag zijn vermeld.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de aanvullende informatie, inclusief de nader opgegeven geboortedatum, is doorgegeven aan de Belgische autoriteiten. Dit blijkt uit zowel de voortgangsrapportage als de gegeven toelichting van verweerder ter zitting. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder verstrekte informatie. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding het onderzoek ter zitting te schorsen en verweerder te verzoeken de gevolgde Dublinprocedure met stukken te onderbouwen.
De stelling van eiseres dat haar vriendin tevergeefs vijfmaal heeft geprobeerd de huissleutel bij eiseres op te halen in het huis van bewaring, wordt door verweerder betwist. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat – bij navraag bij een regievoerder - men niet bekend is met het gegeven dat zich bezoek zou hebben gemeld voor eiseres. Nu deze stelling van eiseres niet is onderbouwd faalt de grief dat verweerder op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld. Overigens vermag de rechtbank niet in te zien waarom eiseres niet – zoals door haar gemachtigde is geopperd – de huissleutel naar haar advocaat heeft opgestuurd, zodat haar vriendin de sleutel daar kon ophalen.
5. Met betrekking tot het verzoek tot afgifte van een laissez passer overweegt de rechtbank als volgt.
6. Uit de stukken komt naar voren, hetgeen door verweerder niet is weersproken, dat de aanvullend door eiseres opgegeven personalia te weten de naam ‘[alias 1]’ en de geboortedatum [geboortedatum] 1970 al geruime tijd, in ieder geval vanaf 2 februari 2009, bij verweerder bekend zijn. Bij de laissez-passeraanvraag die op 17 februari 2009 aan de Marokkaanse autoriteiten is verzonden is verzuimd deze hiervoor genoemde informatie te vermelden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zij op 9 maart 2009 aan de regievoerder opdracht heeft gegeven deze ontbrekende informatie alsnog aan de Marokkaanse autoriteiten te zenden. Van de zijde van verweerder is niet gesteld noch is uit de stukken gebleken dat er een bijzondere reden was, waarom deze informatie niet eerder is betrokken bij de laissez-passeraanvraag. Van de zijde van verweerder is niet weersproken dat op dit punt onvoldoende voortvarend is gehandeld. Echter volgens verweerder is eiseres niet in haar belangen geschaad nu de aanvraag om een laissez passer eerst kort geleden is verzonden.
7. De rechtbank stelt vast dat niet is betwist dat is verzuimd de ontbrekende informatie naar de Marokkaanse autoriteiten te zenden, terwijl deze informatie wel van belang is bij de beoordeling van de laissez passeraanvraag. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre onvoldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 november 2008 met zaaknummer 200806195/1, LJN:BG4449, JV 2009,12 is er in zo’n situatie geen ruimte voor een belangenafweging. Daarom is de bewaring met ingang van 17 februari 2009 onrechtmatig.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
9. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
10. Nu de bewaring blijkens het voorgaande met ingang van 17 februari 2009 onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiseres schadevergoeding toe te kennen. Voor de beantwoording van de vraag vanaf welke datum verweerder eventueel schade dient te vergoeden is voorts van belang dat gemachtigde van eiseres schadebeperkend kan optreden door eerder beroep in te stellen tegen de voortduring van de bewaring. De rechtbank acht daarom in beginsel gronden van billijkheid aanwezig om eiseres schadevergoeding toe te kennen vanaf 24 februari 2009, de datum waarop beroep is ingesteld.
11. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 10 maart 2009, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiseres over de periode van 24 februari 2009 tot en met 9 maart 2009 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 14 x € 80,00 is € 1.120,00.
12. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
13. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
14. 11. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiseres met ingang van 10 maart 2009;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.120,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2009.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.120,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZEND HONDERDTWINTIG EURO)
Aldus gedaan op 10 maart 2009 door mr. J.R. van Es-de Vries.