RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2009
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1969,
nationaliteit Chinese,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr.drs. T. Bissessur,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde M.C. Tilman.
Op 6 februari 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 11 februari 2009 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 februari 2009, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is aangevoerd dat verweerder, gedurende de periode die eiser in detentie heeft verbleven, er lang over heeft gedaan om een laissez-passeraanvraag in te dienen. Justitie is onmachtig gebleken om een laissez passer te verkrijgen. Daarmee heeft verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting gewerkt en ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is dat eiser
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- ongewenst is verklaard;
- veroordeeld is ter zake een misdrijf;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser in het verleden een aanvraag om een vergunning tot verblijf heeft ingediend. Destijds is een kopie van eisers paspoort gemaakt. In 2004 zou voor eiser een laissez passer worden afgegeven. Aangezien eiser werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de laissez passer niet afgegeven. Uit de voortgangsrapportage is gebleken dat eisers paspoort bij zijn aanhouding is ingenomen in verband met een kapitaalsdelict. Er is geen registratie bijhouden waar het paspoort is gebleven.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat twee trajecten worden gevolgd om eiser uit te zetten. Enerzijds is er op 9 februari 2009 een laissez-passeraanvraag verzonden naar de Chinese autoriteiten. Gedurende de strafdetentie van eiser is besloten om deze aanvraag twee maanden voor afloop van de strafdetentie bij de Chinese autoriteiten in te dienen. Nadat begin januari 2009 de einddatum van de strafdetentie was vervroegd naar 15 april 2009, kreeg verweerder op 6 februari 2009 bericht dat door het inlossen van geldboetes de straf van eiser per direct was geëxpireerd. Aansluitend is eiser na het einde van zijn strafrechtelijke detentie vanuit de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn in dezelfde inrichting op 6 februari 2009 in bewaring gesteld en is de laissez-passeraanvraag ingediend.
Het andere traject dat verweerder volgt houdt in dat op 20 februari 2009 voor eiser een vlucht is aangevraagd naar Shanghai. Een vliegtuigmaatschappij is bereid gevonden eiser mee te nemen en hij zal, zodra de escorts beschikbaar zijn, met een kopie van zijn (inmiddels) verlopen paspoort en de verlopen laissez passer uit 2004 gaan vliegen.
4. De rechtbank dient thans de vraag te beantwoorden of in het onderhavige geval zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en verwijst ter zake naar de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten (hierna: de Afdeling) op 26 november 2008 gedane uitspraak in een soortgelijke zaak als de onderhavige, waarin zich eveneens onder meer de vraag voordeed of thans - in het algemeen - zicht op uitzetting voor Chinese vreemdelingen bestaat. Deze uitspraak is geregistreerd onder nummer 200808139/1, LJN:BG5708, JV 2009/28.
5. In deze Afdelingsuitspraak is in rechtsoverweging 2.1.3. het volgende overwogen: “De twee laissez passer die in september en oktober 2008 zijn verstrekt, geven er blijk van dat aan de langdurige periode waarin geen enkele laissez passer is afgegeven een eind is gekomen. Het ligt in de rede te veronderstellen dat de vele contacten die in de afgelopen tijd, op verschillende niveaus, tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden, en nog steeds plaatsvinden, om de ontstane impasse te doorbreken een ontwikkeling in gang hebben gezet en dat de afgifte van voormelde twee laissez passer de eerste resultaten daarvan vormen. Nu evenwel tot voor kort de Chinese autoriteiten gedurende een lange periode geen enkele laissez passer hebben afgegeven en de staatssecretaris ter zitting te kennen heeft gegeven geen enkele inhoudelijke mededeling te kunnen doen over de resultaten die zijn geboekt in de contacten tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten, maar wel duidelijk heeft gemaakt dat deze contacten nog niet tot concrete afspraken hebben geleid, is geen plaats voor het oordeel dat er thans in beginsel van mag worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten bereid zijn een laissez passer te verstrekken ten behoeve van een hier te lande in bewaring gestelde Chinese onderdaan en daartoe bij gebleken juistheid van de bij de aanvraag te verstrekken gegevens ook zullen overgaan. Dat de Chinese autoriteiten inmiddels in twee gevallen een laissez passer hebben verstrekt ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese onderdaan is weliswaar een belangrijke aanwijzing voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dit aantal laissez passer is nog te beperkt om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat de Chinese autoriteiten op 21 oktober 2008 wederom een laissez passer ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese vreemdeling hebben verstrekt, derhalve terecht onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat thans wel kan worden aangenomen dat de opstelling van de Chinese autoriteiten is gewijzigd".
6. De rechtbank verenigt zich met de overwegingen in deze uitspraak. Daarbij zij er op gewezen dat de Afdeling in de uitspraak van 16 december 2008, nummer 20088462/1, LJN:BG9500 dit standpunt heeft herhaald. Ter zitting is desgevraagd door verweerder bevestigd dat zich tot op heden geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat de Chinese autoriteiten thans bereid zijn ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese onderdanen een laissez passer te verstrekken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat verweerder een vlucht voor eiser heeft aangevraagd en voornemens is hem naar Shanghai te vliegen niet kan leiden tot een andere conclusie. Immers niet duidelijk is op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat eiser uitgezet kan worden naar China. De mededeling ter zitting dat in het verleden met succes een vreemdeling op basis van een verlopen paspoort is uitgezet is hiertoe onvoldoende. Gelet op het voorafgaande moet de bewaring van aanvang af onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
7. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
8. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
9. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 24 februari 2009, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 6 februari 2009 tot en met 23 februari 2009 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 18 x € 80,00 is € 1.440,00.
10. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
11. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
12. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 24 februari 2009;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.440,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2009.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.440,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZENDVIERHONDERDVEERTIG EURO)
Aldus gedaan op 24 februari 2009 door mr. J.R. van Es-de Vries.