ECLI:NL:RBSGR:2009:BH7543

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
306748 - HA ZA 08-852
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel in WAV-zaak met betrekking tot bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2009 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van GVC Steigerbouw B.V. tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De procedure volgde op een bestuurlijke boete van € 24.000,-- die op 6 november 2007 aan GVC was opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). GVC had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar de invordering was al gestart voordat het bezwaar was behandeld. GVC stelde dat er geen voor incasso vatbare boete was, omdat het boetebesluit inmiddels was herroepen door de minister op 2 juli 2008. De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, maar dat de wetgeving rondom de Wav het niet toestond om in de verzetprocedure te betogen dat de boete ten onrechte was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de invordering van de boete rechtmatig was, maar dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.000,-- niet voldoende waren onderbouwd door de Staat. Daarom verklaarde de rechtbank het verzet gegrond voor wat betreft deze kosten, maar ongegrond voor de rest. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 306748 / HA ZA 08-852
Vonnis van 28 januari 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GVC STEIGERBOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. W.P. den Hertog,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.J. Boorsma.
Partijen zullen hierna GVC en de Staat genoemd worden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal hierna de minister genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 maart 2008, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 25 juni 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 november 2008 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 6 november 2007 heeft de minister aan GVC een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000,-- wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). GVC heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij de minister.
2.2. Bij brief van 15 januari 2008 heeft de Staat aan GVC een aanmaningsbrief gestuurd waarbij GVC in de gelegenheid is gesteld om binnen twee weken aan haar betalingsverplichting uit hoofde van het boetebesluit van 6 november 2007 te voldoen. GVC heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.3. Op 5 maart 2008 heeft de deurwaarder op verzoek van de minister het dwangbevel van 21 februari 2008 aan GVC betekend. In het dwangbevel heeft de minister bevel gedaan het boetebedrag vermeerderd met kosten te betalen. Het betreft het boetebedrag van
€ 24.000,--, vermeerderd met rente, de op de aanmaning betrekking hebbende kosten ad
€ 10,-, de kosten van uitvaardiging en betekening van het dwangbevel en buitengerechtelijke kosten ad € 1.000,--.
2.4. GVC heeft op 7 maart 2008 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van het boetebesluit hangende de bezwaarschriftprocedure. Dit verzoekschrift heeft niet tot een inhoudelijke behandeling geleid.
2.5. Bij besluit van 2 juli 2008 heeft de minister het bezwaar van GVC gegrond verklaard en het boetebesluit herroepen voor zover een boete is opgelegd van € 24.000,-- wegens overtreding van de Wav.
2.6. Artikel 19i Wav luidt:
" 1. Bij gebreke van betaling vordert de op grond van artikel 19a, eerste lid, aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.
2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene aan wie de boete is opgelegd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Gedurende zes weken na de dag van betekening van het dwangbevel staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.
4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 19e, eerste lid, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.
5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter desgevraagd anders beslist."
2.7. Artikel 19j Wav luidt:
"Indien een boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald."
3. Het geschil
3.1. GVC vordert, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat GVC terecht in verzet komt tegen de tenuitvoerlegging van het betekende dwangbevel voor de betwiste boetebeschikking van 6 november 2007 en de Staat te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen een termijn van veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis hieraan wordt voldaan, en de nakosten.
3.2. GVC stelt zich op het standpunt dat er gezien de herroeping van het primaire besluit nooit een voor incasso vatbare boete is geweest, zodat zij niets verschuldigd is geworden aan de Staat. De invorderingskosten kunnen derhalve evenmin worden geïncasseerd. Dat de Staat is overgegaan tot invordering terwijl de procedure tegen de boeteoplegging nog liep, komt voor zijn risico, aldus GVC.
3.3. De Staat voert aan dat het beroep van GVC op het feit dat het boetebesluit is herroepen haar niet kan baten, nu in de Wav is bepaald dat in de verzetprocedure niet met succes kan worden aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Dat geldt ook voor de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten. De overtreder moet de boete direct of na aanmaning betalen. Als hij vervolgens in bezwaarfase in het gelijk wordt gesteld, krijgt hij de boete vermeerderd met rente terug. De Staat was bevoegd het dwangbevel uit te vaardigen en het is rechtmatig tot stand gekomen. GVC had een voorlopige voorziening tot schorsing van het boetebesluit kunnen vragen. GVC heeft dit gedaan nadat het dwangbevel was uitgevaardigd.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat GVC in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. De rechtbank stelt - mede gezien het verhandelde ter comparitie - allereerst vast dat het belang van GVC alleen nog is gelegen in de invorderingskosten waarop de Staat aanspraak maakt. De invordering van de boete zelf is immers gezien de herroeping bij beslissing op bezwaar niet meer aan de orde.
4.3. Ter beoordeling staat of het verzet van GVC gegrond is, nu het boetebesluit is herroepen. Het gevolg van herroeping is dat dit besluit geacht moet worden nooit te hebben bestaan en dat de daaraan verbonden rechtsgevolgen met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt worden. De vraag is of het dwangbevel deelt in dit lot van het boetebesluit, zoals GVC betoogt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.4. De wetgever heeft er blijkens de wetsgeschiedenis van de Wav voor gekozen een "lik-op-stuk"-beleid te voeren, waarbij de boete ten uitvoer kan worden gelegd nog voordat de rechter in hoogste instantie zich daarover heeft uitgesproken (Memorie van Toelichting Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de invoering van bestuursrechtelijke handhaving, TK 2003-2004, 29 523, nr. 3, p. 19). De boete wordt derhalve verschuldigd voordat het daaraan ten grondslag liggende besluit onherroepelijk is geworden. Als de boete niet tijdig wordt betaald, heeft dit tot gevolg dat de boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten bij dwangbevel wordt ingevorderd.
4.5. Indien ten onrechte een boete is opgelegd wordt op grond van artikel 19j Wav de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen zes weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is opgelegd, aan de rechthebbende terugbetaald. Er is derhalve voorzien in de mogelijkheid dat de boete is geïncasseerd terwijl deze achteraf bezien ten onrechte is opgelegd. Omtrent terugbetaling van de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten is echter niets bepaald.
4.6. Voorts geldt dat tegen het dwangbevel weliswaar verzet kan worden ingesteld, maar dat op grond van artikel 19i lid 4 Wav het verzet niet kan worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 19e lid 1, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.
4.7. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat een boete in beginsel ten uitvoer kan worden gelegd, ook indien een onherroepelijk oordeel over het daaraan ten grondslag liggende besluit ontbreekt, en dat het uit niet tijdige voldoening voortvloeiende dwangbevel met bijbehorende kosten voor rekening komt van degene aan wie de boete is opgelegd. Dit geldt ongeacht of de boete ten onrechte is opgelegd, nu is bepaald dat dit in de verzetprocedure niet aan de orde kan komen.
4.8. GVC had de boete derhalve binnen de gestelde termijn moeten voldoen, waarbij zij na de herroeping van het boetebesluit aanspraak had kunnen maken op het boetebedrag vermeerderd met de wettelijke rente. Dit systeem leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot onaanvaardbare gevolgen, nu GVC in het geval dat betaling van de boete tot een liquiditeitsprobleem zou leiden om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van het boetebesluit kon verzoeken, zoals de Staat heeft aangevoerd. Dit heeft zij ook gedaan, echter eerst na ontvangst van het dwangbevel.
4.9. Met betrekking tot de bij het dwangbevel gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.000,-- is de rechtbank van oordeel dat de Staat niet inzichtelijk heeft gemaakt welke kosten zij in verband met de invordering van de verbeurde dwangsommen heeft gemaakt dan wel nog zal hebben te maken. Het verzet van GVC tegen dat deel van het dwangbevel is daarom gegrond.
4.10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard, behoudens voor zover het de bij het dwangbevel medegevorderde buitengerechtelijke kosten betreft. Hierbij tekent de rechtbank aan dat
nu invordering van de boete van € 24.000,-- zoals de Staat heeft medegedeeld niet meer aan de orde is, het dwangbevel niet buiten effect gesteld hoeft te worden voor zover het daarop betrekking heeft.
4.11. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de kosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart het verzet gegrond, voor zover dat is gericht tegen de verschuldigdheid
van de bij dwangbevel waarvan verzet medegevorderde buitengerechtelijke kosten
ad € 1.000,--;
5.2. verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Thierry en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.