ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6978

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4462 OB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en sponsorbijdragen filmfestival: tariefbepaling en vergrijpboete

In deze zaak, uitgesproken op 17 februari 2009 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een geschil over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan eiseres, Stichting [X], is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres organiseert jaarlijks een filmfestival en ontvangt sponsorbijdragen, waarvoor zij in ruil publiciteit biedt. De vraag die centraal staat is of de sponsorbijdragen onder het hoge of lage omzetbelastingtarief vallen en of er sprake is van opzet of grove schuld met betrekking tot de vergrijpboete.

De rechtbank oordeelt dat de sponsorbijdragen, die zijn ontvangen van de [Bank], niet enkel kunnen worden gezien als betaling voor toegangskaarten, maar dat de hoofddienst de publiciteit is die aan de sponsors wordt geboden. De rechtbank concludeert dat de vergoeding voor de kortingspassen, die recht geven op korting bij bioscoopkaartjes, onder het lage tarief van 6% valt. Dit leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag met € 658.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat, hoewel het standpunt van eiseres over de belastingheffing niet juist was, er geen sprake is van opzet of grove schuld. De rechtbank vermindert de vergrijpboete en concludeert dat het beroep gedeeltelijk gegrond is. De naheffingsaanslag wordt verlaagd tot € 14.362 en de boete tot € 1.559. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten van eiseres moet vergoeden, vastgesteld op € 805. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4462 OB
Uitspraakdatum: 17 februari 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met
30 september 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]) van € 17.226 opgelegd, alsmede bij beschikking verzuim- en vergrijpboetes tot een totaal van € 4.255.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 mei 2007 de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.020 en de boetes verminderd tot € 2.328.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 juni 2007, door de rechtbank ontvangen op 19 juni 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2009 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. [C] en [D].
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres organiseert sinds 1999 jaarlijks een filmfestival te [plaats 1] en - in 2003 en 2004 - ook in [plaats 2]. Voor deze activiteit is zij ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De inkomsten van eiseres bestaan voornamelijk uit subsidies, sponsorbijdragen, en de verkoop van toegangskaarten en consumpties gedurende het festival.
2.2. In de jaren 2000 tot en met 2004 heeft eiseres sponsorcontracten afgesloten met de gezamenlijke [banken] [vestiging 1], [vestiging 2], [vestiging 3] en [vestiging 4] (hierna: de [Bank]). De sponsorcontracten zijn opgenomen als bijlage 6 bij het verweerschrift. Eiseres heeft bijdragen ontvangen van de [Bank] (hierna ook: de bijdragen). [Bank] ontving gratis toegangskaarten voor filmvoorstellingen (hierna: de toegangskaarten) en (de mogelijkheid tot) publiciteit op de wijze als omschreven in de artikelen 1 tot en met 3 van de sponsorcontracten (het geheel ook wel aangeduid als: exposure).
2.3.1. In de overeenkomst voor het jaar 2001 valt onder meer het navolgende te lezen:
"Artikel 1
De Stichting [X] verleent hierbij aan de [Bank] het sponsorschap in de categorie "bank- en verzekeringswezen" van [X] en het recht om de hierna gedetailleerd omschreven communicatiemogelijkheden en overige tegenprestaties, welke voortvloeien uit het hierboven omschreven evenement, te gebruiken om het gewenste imago van de [Bank] te ondersteunen en daarmee op termijn de afzet van diensten en produkten te vergroten.
Artikel 2
De communicatiemogelijkheden en overige tegenprestaties omvatten het navolgende:
a) het op duidelijke wijze en conform huisstijl (doen) vermelden van de naam en/of logo van de
[Bank] in alle daarvoor geschikte publiciteitsuitingen, zoals op briefpapier, posters en in
advertenties, programma's en persberichten, zulks voor rekening van Stichting [X]. Publiciteitsuitingen dienen vooraf op kwaliteit door de sponsor te mogen worden getoetst;
b) het recht om tijdens het evenement exclusief voor het bancaire, verzekerings- en reizen
wederverkopende bedrijf, derhalve met uitsluiting van concurrerende merken, de eigen produkten
en diensten onder de aandacht te brengen;
c) het informeren van de pers op relevante momenten;
d) het ter beschikking stellen van ruimte voor het plaatsen van banieren en het tonen van dia's (gesponsord door) indien mogelijk voor elke filmvoorstelling;
e) naamsvermelding op de website van [X];
f) het recht op een aantal gratis toegangsbewijzen voor de kindermiddag;
g) het recht op een aantal gratis toegangsbewijzen voor het openingsfeest en de slotavond;
h) het instappen in het educatieprogramma voor jongeren in de leeftijdsgroep 6 - 12 jaar;
i) het beschikbaar stellen van ontvangstruimte voor een nader te bepalen arrangement voor
relatiemarketing."
2.3.2. De artikelen 1 en 2 van de overeenkomst voor het jaar 2003 zijn (nagenoeg) gelijkluidend aan die voor het jaar 2001, met dien verstande dat in artikel 2 is bepaald:
"g) mogelijkheid tot gebruik van hospitality ruimtes op het festival;
h) het recht op een aantal gratis toegangsbewijzen voor de kindermiddag;?
i) het recht op 20 gratis toegangsbewijzen voor het openingsfeest en de slotavond;
j) het recht op 8 toegangskaarten businesslounge;".
2.4. Als bijlage 7 bij het verweerschrift heeft verweerder een kopie van een aan haar gerichte brief met dagtekening 6 februari 2006 van de [Bank] overgelegd, waarin het volgende is vermeld:
"Hierbij verklaren wij dat, voor zover ons bekend, in de periode 2000-2003 er door Stichting [X], buiten de toegangsbewijzen die deel uitmaakten van het sponsorcontract en door ons betaalde toegangsbewijzen, geen gratis toegangsbewijzen door ons zijn ontvangen."
2.5. De [Bank] heeft naast de op grond van de sponsorcontracten verstrekte gratis toegangskaarten ook tegen betaling toegangskaarten afgenomen. Het aantal gratis verstrekte toegangskaarten bedroeg in de jaren 2001 tot en met 2004 respectievelijk 140, 110, 40 en 50. Het aantal tegen betaling afgenomen toegangskaarten in die jaren bedroeg respectievelijk 259, 617, 912 en 806.
2.6.1. Eiseres heeft voor de bijdragen facturen gezonden aan de [Bank]. De op de facturen vermelde bedragen komen overeen met de contractueel afgesproken bijdragen. Op de facturen is niet het aantal verstrekte toegangskaarten genoemd.
2.6.2. In de jaren 2000 tot en met 2003 is op de facturen, behoudens op de laatste factuur van 2003, geen melding gemaakt van de bijdragen, maar werden omschrijvingen gebruikt als "Voorschot afname bioscoopkaartjes" of "Voorschot tickets filmfestival [X] 2001 conform afspraak 50% van f. 50.000 inclusief BTW". De laatste factuur van 2003 vermeldt als omschrijving "bijdrage sponsoring". Op de facturen over 2000 tot en met 2003 is telkens 6 percent omzetbelasting in rekening gebracht.
2.6.3. Op de in 2004 uitgereikte facturen is als omschrijving vermeld "voorschotnota sponsoring" en is 19 percent omzetbelasting in rekening gebracht.
2.6.4. In de jaren 2001 tot en met 2004 zijn aan de [Bank] afzonderlijke facturen verzonden ter zake van de door haar afgenomen betaalde toegangskaarten.
2.6.5. Bij het na te noemen boekenonderzoek is in de administratie van eiseres een doorgehaalde factuur aan de [Bank] uit 2001 aangetroffen met als omschrijving "Voorschotnota Sponsoring filmfestival [X] 2001", waarop 19 percent omzetbelasting in rekening is gebracht. Tevens is een factuur aangetroffen met hetzelfde factuurnummer met als omschrijving "Voorschot tickets filmfestival [X] 2001", waarop 6 percent omzetbelasting in rekening is gebracht.
2.6.6. Aan andere sponsors van het filmfestival zijn in 2000 facturen uitgereikt met als omschrijving "Sponsoring filmfestival"of "Sponsorbijdrage 2000" en waarop 19 percent omzetbelasting in rekening is gebracht. De tegenprestatie die eiseres jegens de andere sponsors leverde was dezelfde als die zij leverde aan de [Bank].
2.7. Eiseres heeft met ingang van 2002 de mogelijkheid geschapen om als 'vriend van het festival' tegen vergoeding een kortingspas aan te schaffen, waarmee een 'pakket' werd verkregen met als belangrijkste prestatie de mogelijkheid om tijdens het festival bioscoopkaartjes te kunnen kopen tegen gereduceerd tarief. Met ingang van oktober 2004 kunnen houders van een kortingspas ook buiten de festivalweek tegen gereduceerd tarief bioscoopkaartjes kopen voor door eiseres georganiseerde speciale filmvoorstellingen.
Uit de ter zake van de verkoop van de kortingspassen ontvangen vergoedingen heeft eiseres 19 percent omzetbelasting geëlimineerd en op aangifte voldaan.
2.8. Op grond van de uitkomsten van een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2000 tot en met 30 september 2004 heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag en vergrijpboete opgelegd. Daarbij heeft hij - voor zover thans nog van belang - € 6.826 omzetbelasting nageheven over de in de jaren 2001 tot en met 2003 aan de [Bank] in rekening gebrachte bedragen en ter zake van deze correctie een vergrijpboete van - na bezwaar - 25 percent opgelegd op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit).
3 Geschil
3.1. Het geschil betreft de vraag of op de door de [Bank] betaalde bijdragen en de vergoedingen voor de kortingspassen het algemene dan wel het lage omzetbelastingtarief van toepassing is. Daarnaast is in geschil of ter zake van de vergrijpboete sprake is van (aan eiseres toe te rekenen) opzet of grove schuld.
3.2. Eiseres neemt de volgende standpunten in. De prestaties die eiseres tegenover de sponsorbijdragen levert zijn te splitsen in het leveren van publiciteit en de levering van toegangskaarten, waarop respectievelijk het tarief van 19 percent en het tarief van 6 percent van toepassing is. Indien de prestatie niet splitsbaar is, vormt de levering van toegangskaarten de hoofdprestatie waarin de levering van publiciteit opgaat, zodat op de sponsorbijdragen in hun geheel zijn onderworpen aan het tarief van 6 percent.
De kortingspassen geven recht op korting bij het verlenen van toegang tot filmvoorstellingen, wat in dezen is aan te merken als de hoofddienst. De vergoedingen voor de kortingspassen moeten daarom conform het tarief voor de hoofddienst en op grond van post b14, onderdeel e, van de bij de Wet behorende tabel I worden belast naar het tarief van
6 percent.
De vergrijpboete moet vervallen, hetzij omdat sprake is van een pleitbaar standpunt hetzij omdat de opzet of grove schuld, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 369, BNB 2007/151, niet aan eiseres kan worden toegerekend.
3.3. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd en als volgt bestreden. De prestaties die eiseres tegenover de sponsorbijdragen levert zijn niet splitsbaar. Er is slechts sprake van één (hoofd)dienst, te weten de exposure, en de levering van gratis toegangskaarten gaat daarin op.
De kortingspas kan niet worden aangemerkt als (deel van de vergoeding voor) het verlenen van toegang tot filmvoorstellingen.
Voor wat betreft de vergrijpboete is geen sprake van een pleitbaar standpunt maar van opzet dan wel grove schuld, welke aan eiseres is toe te rekenen.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 7.484 dan wel € 9.160 en vermindering van de vergrijpboete tot € 621.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank staat in de eerste plaats voor de vraag of de verstrekking van de toegangskaarten en de exposure moet worden beschouwd als één enkele prestatie dan wel als twee te onderscheiden prestaties die afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Als de vraag in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord, dient nog de vraag te worden beantwoord welk deel van de aan de [Bank] in rekening gebrachte bedragen ziet op de verstrekking van de toegangskaarten.
4.2. Blijkens HvJ EG 25 februari 1999, zaak C-349/96 (Card Protection Plan Ltd.),
BNB 1999/224, is het dienaangaande, gelet op de tweeledige omstandigheid, dat ingevolge artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn (thans: artikel 2, lid 1, onderdeel c, van de BTW-richtlijn) elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald ten einde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten, van belang vast te stellen wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent. Het Hof van Justitie beklemtoont dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (HvJ EG 22 oktober 1998, C-308/96 en C-94/97 (Madgett en Baldwin), Jurispr. blz. I-0000, punt 24).
4.3. De onder 2.3.1 en 2.3.2 aangehaalde passages uit de sponsorcontracten laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat voor de [Bank] de verkrijging van het recht om gebruik te maken van de door eiseres geboden communicatiemogelijkheden bij het sluiten van die overeenkomsten voorop heeft gestaan, dat de prestatie van eiseres uit de in artikel 2 van die overeenkomsten vermelde elementen bestaat, en dat de verkrijging van de toegangskaarten voor de [Bank] geen doel op zich is, maar deel uitmaakt van de door eiseres verrichte hoofddienst dan wel een middel is om die hoofddienst aantrekkelijker te maken. Eiseres heeft haar stelling dat de door haar verrichte prestatie enkel heeft bestaan uit het leveren van toegangkaartjes - welke stelling in tegenspraak is met de duidelijke tekst van de overeenkomst - niet aannemelijk gemaakt.
4.4. Partijen zijn het erover eens dat het hoofddoel van de kortingspassen is het verkrijgen van korting op bioscoopkaartjes. De kortingspas gaf in het onderhavige tijdvak tegen een vast bedrag recht op korting bij de aankoop van bioscoopkaartjes gedurende het filmfestival. Zowel de vergoeding voor de kortingspas als de (resterende) vergoedingen voor de bioscoopkaartjes kwamen toe aan eiseres.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een zo nauwe samenhang tussen de vergoeding die moet worden betaald voor de kortingspas, waarmee met korting bioscoopkaartjes kunnen worden gekocht, en de vergoeding voor het verlenen van toegang tot bioscopen zelve, dat niet kan worden gezegd dat de vergoeding voor de kortingskaarten niet kan worden aangemerkt als de vergoeding voor het verlenen van toegang. Op de vergoeding voor de kortingpas is derhalve het verlaagde tarief van 6 percent van toepassing. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat als gevolg hiervan de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 658.
4.6. Hoewel het standpunt van eiseres dat de aan de [Bank] in rekening gebrachte bedragen - en daarmee ook de daarop betrekking hebbende correctie van (uiteindelijk) € 6.826 en de vergrijpboete - ten dele moeten worden toegerekend aan de gratis verstrekte toegangskaarten hiervoor onder 4.3 onjuist is bevonden, zijn voor dat standpunt wel zodanige argumenten aan te dragen, hetgeen eiseres ook heeft gedaan, dat niet kan worden gezegd dat zij met het innemen van dat standpunt dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. In zoverre is geen sprake van voor het opleggen van een vergrijpboete vereiste opzet of grove schuld.
Voor dat geval hebben partijen ter zitting het eensluidende standpunt ingenomen dat - mede in aanmerking nemende de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM - de vergrijpboete moet worden verminderd tot € 1.000. Gelet op het tijdsverloop tussen de aankondiging van de vergrijpboete - in het concept controlerapport van
5 december 2005 - en de datum van deze uitspraak, het uit het dossier blijkende verloop van de aanslagregelende fase en de bezwaar- en beroepsfase en hetgeen verweerder heeft aangevoerd ter onderbouwing van de vergrijpboete, geeft voormeld standpunt van partijen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de rechtbank hen daarin zal volgen.
4.7. Ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de AWR wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de verzuimboetes van - na bezwaar - € 622. Tegen de verzuimboetes zijn geen klachten aangevoerd en de rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden om te oordelen dat de verzuimboetes ten onrechte zijn opgelegd. Gelet op het moment van aankondiging van de verzuimboetes - in het concept controlerapport van 5 december 2005 - en het uit het dossier blijkende tijdsverloop sinds dat tijdstip tot aan de datum van deze uitspraak is ook ten aanzien van de verzuimboetes sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank zal om deze reden de verzuimboetes matigen met 10 percent.
4.8. De conclusie uit het vorenoverwogene is dat het beroep (gedeeltelijk) gegrond is. De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 14.362 en de boete tot € 1.559.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift en de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De in de bezwaarfase gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu gesteld noch gebleken is dat eiseres in de bezwaarfase heeft verzocht om vergoeding van die kosten.
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 14.362 en de boete tot € 1.559;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. L. de Loor-Alwin en mr. J.A. Booij, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.