ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6955

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/6880
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 maart 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiser van Letse nationaliteit, die op 1 maart 2009 was aangehouden. Eiser heeft op 3 maart 2009 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 4 maart 2009 was opgelegd met het oog op zijn uitzetting naar Letland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat het was ingesteld voordat de bewaringsmaatregel officieel was opgelegd. De gemachtigde van eiser had redelijkerwijs kunnen menen dat de maatregel al was opgelegd, op basis van de ontvangen informatie.

De rechtbank heeft vervolgens de omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat eiser een alleenstaande minderjarige was zonder vrienden of familie in Nederland, die op straat leefde en voedsel uit vuilnisbakken verzamelde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie in redelijkheid had kunnen besluiten om af te zien van een lichter middel, gezien de kwetsbare situatie van eiser en de noodzaak om terughoudend om te gaan met de inbewaringstelling van minderjarige vreemdelingen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen gronden waren voor het toekennen van schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming waren met de wet en dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld. De uitspraak is bindend en kan gevolgen hebben voor eventuele vervolgprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/6880 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 19 maart 2009
inzake
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1993, van Letse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 4 maart 2009 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 3 maart 2009 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Verweerder heeft op 12 maart 2009 eiser uitgezet naar Letland en hij heeft vervolgens de maatregel van bewaring opgeheven.
1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2009. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Nu de bewaring is opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van de vraag of de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven.
2.2 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.3 Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
2.4 Eiser voert aan dat het beroep, ondanks dat dit een dag voor de inbewaringstelling is ingediend, toch ontvankelijk verklaard dient te worden, nu het voor zijn gemachtigde onduidelijk was dat nog niet tot inbewaringstelling was overgegaan. Ten tweede stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de ophouding niet in redelijkheid op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw met 48 uren heeft kunnen verlengen, nu zijn personalia reeds op 1 maart 2009 bekend waren en er derhalve geen onderzoek meer nodig was. Voorts voert eiser aan dat verweerder te traag heeft gehandeld door pas op 3 maart 2009 contact op te nemen met de Letse ambassade, terwijl zijn personalia reeds op 1 maart 2009 bekend waren. Verweerder heeft voorts ten onrechte pas op 4 maart 2009 de melding aan het Bureau Coördinatie en Vreemdelingen (BCV) doen toekomen, als gevolg waarvan de plaatsing in een jeugdinrichting waarschijnlijk vertraging heeft opgelopen. Ten slotte stelt eiser dat verweerder had kunnen volstaan met de oplegging van een lichter middel.
2.5 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Eisers gemachtigde heeft ter zitting uitgelegd dat hij na ontvangst van de piketmelding van 2 maart 2009 (gedingstuk 8) - waarvan hij abusievelijk veronderstelde dat het de piketmelding ter zake van de inbewaringstelling was en derhalve niet de melding ter zake van de ophouding - op dezelfde dag naar het APU in Houten is gegaan om eiser te bezoeken. Hij heeft daar aan een verbalisant van de politie verzocht om een kopie van de maatregel van bewaring. De betreffende verbalisant deelde hem mede dat de maatregel zich niet in het dossier bevond. De verbalisant heeft ook gekeken in het strafdossier van eiser, maar ook daar zat de maatregel niet in. Gelet op deze gang van zaken, welke door verweerder niet wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat de gemachtigde ten tijde van het instellen van het beroep aan de hand van de piketmelding in combinatie met de mededeling van de betreffende verbalisant redelijkerwijs heeft kunnen menen dat de bewaringsmaatregel reeds was opgelegd. Het beroep is derhalve - gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht - ontvankelijk.
2.7 Ten aanzien van de stelling dat verweerder eisers ophouding in redelijkheid niet heeft kunnen verlengen, overweegt de rechtbank als volgt. De ophouding kan op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw in het belang van het onderzoek met ten hoogste 48 uren worden verlengd, indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft. In dit geval is op 2 maart 2009 de ophouding verlengd, omdat eisers identiteit en/of nationaliteit nog niet (met zekerheid) was vastgesteld, het onderzoek naar eisers verblijfsrechtelijke status nog niet was afgerond en eiser niet in het bezit was van een identiteitsbewijs. Op 3 maart 2009 heeft verweerder de Letse ambassade een e-mail gestuurd en gevraagd of eiser bij de ambassade bekend was en of er voor hem een document beschikbaar was. Op 4 maart 2009 heeft de Letse ambassade gereageerd met de mededeling dat eiser bij hem bekend is en dat eiser gesignaleerd staat. Eerst met deze mededeling is eisers identiteit en nationaliteit vast komen te staan. Gelet op vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw de ophouding van eiser in het belang van het onderzoek kunnen verlengen.
2.8 Eiser heeft ter zitting betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op 3 maart 2009 contact te zoeken met de Letse ambassade om eisers identiteit en nationaliteit vast te stellen, zodat daardoor de - naar de rechtbank vaststelt: nadien opgelegde - bewaringsmaatregel onrechtmatig is geworden. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op 2 maart 2009, om 13.10 uur, is eiser door de (hulp)officier van justitie heengezonden en aansluitend op grond van artikel 50, tweede of derde lid, opgehouden en overgebracht naar een plaats van gehoor. De vreemdelingenpolitie heeft op 3 maart 2009 contact gezocht met de Letse ambassade. Hoewel het - gelet op eisers jeugdige leeftijd - wenselijker was geweest als reeds op 2 maart 2009 contact was opgenomen met de Letse ambassade, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat verweerder te traag heeft gehandeld door dit op 3 maart 2009 te doen.
2.9 Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. Evenmin heeft eiser de gronden van de inbewaringstelling betwist.
2.10 Eiser stelt dat de BCV-melding van 4 maart 2009 eerder had dienen te geschieden, zodat eiser eerder in de jeugdinrichting ‘het Keerpunt’ in Cadier en Keer geplaatst had kunnen worden. De rechtbank overweegt in dit kader dat de BCV-melding op de dag van oplegging van de maatregel - en derhalve tijdig - is verzonden. Dat eiser al eerder is opgehouden en dat deze ophouding is verlengd doet daar niet aan af. De rechtbank overweegt voorts dat op grond van paragraaf A6/1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 een alleenstaande jeugdige vreemdeling in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar slechts op grond van de Vw zijn vrijheid kan worden ontnomen, indien de tenuitvoerlegging uiterlijk binnen vier dagen kan plaatsvinden in een jeugdinrichting. De rechtbank stelt vast dat eiser binnen vier dagen na zijn strafrechtelijke aanhouding op 1 maart 2009 naar de jeugdinrichting ‘het Keerpunt’ in Cadier en Keer is overgeplaatst, hetgeen tijdig is. Dit laatste is door eiser overigens ook niet betwist.
2.11 Ten aanzien van eisers beroepsgrond met betrekking tot de toepassing van een lichter middel, stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de inbewaringstelling van minderjarige vreemdelingen als eiser. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat eiser een alleenstaande minderjarige is, die geen vrienden of familie in Nederland heeft, die op het moment van aanhouding op straat leefde en die eten uit vuilnisbakken vergaarde. Uit de stukken blijkt eveneens dat verweerder op 4 maart 2009 contact heeft gehad met de toenmalige gemachtigde van eiser (mr. De Boer uit Utrecht) en dat zij heeft aangegeven zich in beginsel geheel te kunnen vinden in de bewaring en uitzetting naar Letland in verband met het terugbrengen naar het zorgkader. Onder voornoemde omstandigheden heeft verweerder - ook beschouwd in het licht van artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind - in redelijkheid kunnen beslissen af te zien van een lichter middel.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is geweest met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten.
2.13 Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.14 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2009.
De griffier: De rechter:
mr. K.S. Smits mr. K.J. Veenstra
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.