ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6558

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/5641
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele Nigeriaan en de beoordeling van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen een Nigeriaanse verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat hij vreesde voor vervolging in Nigeria vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in een kwetsbare positie verkeert die hem blootstelt aan ernstige mensenrechtenschendingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat hoewel homoseksuele handelingen in Nigeria strafbaar zijn, er geen bewijs is dat de verzoeker daadwerkelijk vervolgd zou worden enkel op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de informatie van Amnesty International en Human Rights Watch niet voldoende grond biedt voor de vrees van de verzoeker voor vervolging. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zich onverwijld heeft gemeld bij de autoriteiten en geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd. De uitspraak benadrukt dat niet elke schending van mensenrechten automatisch leidt tot vluchtelingenstatus en dat de verzoeker zelf moet aantonen dat hij een reëel risico loopt op vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummers:
Awb 09/5641 (voorlopige voorziening)
Awb 09/5638 (beroep)
Uitspraak in het geschil tussen
[verzoeker] geboren op [...] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen, ambtenaar ten departemente.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 13 februari 2009 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 20 februari 2009 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Op 20 februari 2009 heeft hiertegen verzoeker beroep ingesteld.
1.3 Bij verzoekschrift van 20 februari 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege dient te worden gelaten tot op het beroep is beslist. Op 2 maart 2009 zijn de gronden van het beroep en het verzoek ingediend.
1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 6 maart 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. van Kuilenberg, advocaat, en kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Rechtsoverwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Verzoeker heeft eerder, te weten op 26 juni 2007, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Bij besluit van 7 april 2008 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 1 december 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gegrond verklaard onder gelijktijdig in stand laten van de rechtsgevolgen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 op grond waarvan een asielaanvraag moet worden afgewezen als de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft.
2.3 Op 17 december 2007 heeft verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de zogenoemde B9-regeling ingediend, in verband met zijn aangifte terzake van artikel 273f van het Wetboek van strafrecht. De aanvraag is afgewezen, maar het daartegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 17 maart 2007 gegrond verklaard. Tevens heeft verweerder aan verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd toegekend, geldig van 17 december 2007 tot 17 december 2008.
2.4 Op 4 september 2008 heeft verzoeker een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 17 november 2008 afgewezen. Bij besluit van 4 februari 2009 is het tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.5 Verzoeker heeft aan zijn, thans aan de orde zijnde, aanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Nigeria is gevlucht omdat hij werd bedreigd vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eind oktober of begin november 2006 hebben de autoriteiten een televisie- en een radio-uitzending gemaakt waarin burgers werd opgeroepen homoseksuelen te pakken, te vermoorden of over te dragen aan de politie. Vanaf dat moment kreeg verzoeker problemen. Hij werd lastiggevallen door vrienden en door politieagenten. Hij werd bang en is gevlucht. Eerst verbleef hij twee maanden in een park en later is hij naar een klein dorpje gevlucht, waar hij van januari 2007 tot mei 2007 bij een oude vrouw heeft verbleven. Daarna is hij met zijn Nederlandse partner, genaamd [...], naar Nederland gevlucht. Op 21 mei 2007 is hij in Nederland aangekomen en op 4 juni 2007 heeft hij de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
2.6 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat hij zich niet ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 onverwijld heeft gemeld, terwijl hij niet beschikt over identiteits- en reisdocumenten. De door verzoeker genoemde reden waarom hij zich eerst op 4 juni 2007 heeft gemeld, acht verweerder niet verschoonbaar. Verweerder heeft voorts tegengeworpen dat verzoeker ter staving van zijn aanvraag geen reisdocumenten en identiteitspapieren heeft overgelegd die noodzakelijk en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Dit betekent dat van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Verweerder acht het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig, omdat hij deels onjuist en deels vaag heeft verklaard. Daartoe heeft verweerder onder meer overwogen dat de gestelde oproep van de overheid op de televisie en de radio om homoseksuelen aan te geven niet valt te traceren via het internationaal persbureau Reuters of de International Gay en Lesbian Human Rights Commission. Voorts heeft verzoeker niet duidelijk kunnen verklaren over de problemen die hij met de politie zou hebben gehad en heeft hij vage verklaringen afgelegd over zijn verblijf in een park en bij een oude vrouw in een dorpje. Verweerder heeft verder overwogen dat homoseksuelen uit Nigeria als sociale groep niet als vluchteling worden gezien. Om voor vluchtelingschap in aanmerking te komen is er dan ook meer nodig dan alleen de seksuele geaardheid. Uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat hij persoonlijk gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging. Bij terugkeer naar Nigeria dreigt dan ook geen schending van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM.
2.7. Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangegeven dat de feiten en gronden, aangevoerd in de zienswijze, als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld, omdat hij slachtoffer was van mensenhandel en seksueel misbruik. Voorts heeft hij betoogd dat hij is gevlucht uit het huis van Jan en daar niet kon terugkeren om zijn identiteits- en reisdocumenten op te halen. Het ontbreken van deze documenten kan hem daarom niet worden tegengeworpen. Verder heeft verzoeker gesteld dat zijn relaas geloofwaardig is. Dat verweerder de televisie- en radioberichten niet kan terugvinden wil volgens verzoeker niet zeggen dat dit bericht niet heeft bestaan. Verder betwist hij dat hij vage verklaringen heeft afgelegd.
Verzoeker stelt dat hij als homoseksueel in Nigeria te vrezen heeft voor zijn leven. Hij heeft in dit verband gewezen op een wetsvoorstel dat door de regering van Nigeria is ingediend, waarin het samenwonen en het sluiten van een huwelijk van homoseksuelen wordt verboden. Verzoeker stelt dat hij zijn geaardheid niet kan verbergen en dat, indien hij zou moeten terugkeren naar Nigeria, hij ernstig zal worden belaagd. Hij vreest dat hij zal sterven, hetgeen schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM zou inhouden.
Beoordeling van het verzoek
2.8 Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) – onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007, AB 2007, 378 – volgt dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het door de ABRS gehanteerde beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Nu de eerdere asielaanvraag door de uitspraak van de rechtbank van 1 december 2008 niet op inhoudelijke gronden is afgewezen, maar vanwege het rechtmatig verblijf dat verzoeker had vanwege de aan hem verleende reguliere vergunning, gaat de voorzieningenrechter vanuit dat thans geen sprake is van een materieel vergelijkbare beslissing en voormeld beoordelingskader niet in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van het bestluit als ware het een eerste afwijzing.
2.9 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.10 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen.
2.11 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
2.12 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.13 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich, onder verwijzing naar artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker zich verwijtbaar niet onverwijld bij de daartoe bevoegde autoriteiten heeft gemeld. Verweerder heeft bij zijn standpunt in redelijkheid mogen betrekken dat verzoeker de mogelijkheid heeft gehad om al eerder het huis van Jan te verlaten, dan hij uiteindelijk heeft gedaan.
2.15 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker ter staving van zijn identiteit en reisroute geen documenten heeft overgelegd. Daargelaten of al dan niet aan verzoeker is toe te rekenen dat hij zijn identiteitsdocument niet heeft meegenomen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker toerekenbaar onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute, nu hij zijn reisverhaal niet met een document voor grensoverschrijding, noch met enig ander al dan niet indicatief bewijs in de zin van de Verordening nr. 343/2003/EG heeft onderbouwd. De omstandigheid dat verzoeker afhankelijk was van [...], die hem op zijn reis heeft begeleid, dient gezien de bestendige jurisprudentie van de AbRS voor zijn eigen rekening en risico te blijven. Verzoeker heeft evenmin gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over zijn reis afgelegd.
2.16 Nu verweerder verzoeker in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef c en f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen, mogen, gelet op vaste jurisprudentie van de AbRS, in het asielrelaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet in dat geval een positieve overtuigingskracht uitgaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekers asielrelaas deze positieve overtuigingskracht ontbeert. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat van de gestelde televisie- en radio-uitzending en de daarop volgende gebeurtenissen niet is gebleken, hoewel verweerder heeft getracht deze berichtgeving te achterhalen. Aangezien verzoeker heeft verklaard dat deze uitzendingen zijn situatie wezenlijk hebben veranderd, is dit een cruciaal onderdeel van zijn relaas. Daarnaast heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat verzoeker vage verklaringen heeft afgelegd over zijn maandenlange verblijf in een park en bij een oude vrouw in een dorpje.
2.17 Door verweerder wordt wel geloofd dat verzoeker uit Nigeria afkomstig is en homoseksueel is. Ten aanzien van verzoekers betoog dat vanwege de mensenrechtensituatie van homoseksuelen in Nigeria verzoeker reeds om die reden in aanmerking moet komen voor toelating, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet iedere beperking van de mensenrechten als een daad van vervolging kan worden gezien dan wel als een door artikel 3 EVRM verboden handeling. Noch het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van februari 2007 (DPV/AM-424/06/886917) noch de informatie die verzoeker heeft ingebracht van onder meer Amnesty International, Human Right Watch en UK Home Office, bieden grond voor het oordeel dat het enkele feit dat iemand homoseksueel is, grond is voor vervolging of dat homoseksuelen in een dermate kwetsbare positie verkeren dat zij enkel vanwege hun seksuele geaardheid doelwit zijn van ernstige mensenrechtenschendingen en daartegen geen bescherming kunnen krijgen. Weliswaar zijn seksuele handelingen tussen mensen van gelijk geslacht strafbaar gesteld, maar uit het ambtbericht noch de door verzoeker overgelegde informatie is gebleken van daadwerkelijke bestraffing. Verder valt uit de informatie af te leiden dat homoseksueel gedrag dan wel bekendheid van de homoseksuele geaardheid voor de betrokkene tot ernstige of minder ernstige (sociale) problemen kan leiden, maar deze omstandigheid is op zich onvoldoende om verzoeker als vluchteling aan te merken of een reëel risico voor verzoeker op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer aanwezig te achten. Verzoeker dient verdere hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, waaruit dit blijkt. Daarin is verzoeker, mede gelet op zijn ongeloofwaardig relaas, niet geslaagd. Niet gebleken is dat verzoeker persoonlijk in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten.
2.18 Voor wat betreft de door de Nigeriaanse regering aangekondigde wet waarin homoseksuele relaties en huwelijksceremonies tussen twee mensen van gelijk geslacht verboden worden verklaard en kunnen worden bestraft, overweegt de voorzieningenrechter dat dit wetsvoorstel al langer in voorbereiding is en daarvan ook melding is gemaakt in het algemeen ambtsbericht Nigeria van februari 2007. Het betreft nog geen vastgestelde wet. Weliswaar is volgens Human Rights Watch een tweede lezing van het wetsvoorstel op 15 januari 2009 door het huis van afgevaardigden aangenomen, maar volgens Human Rights Watch heeft het huis van afgevaardigden het wetsvoorstel verwezen naar zijn commissies inzake mensenrechten, justitie en vrouwenzaken die er een publieke hoorzitting aan zullen wijden. Als het huis van afgevaardigden met een derde lezing heeft ingestemd, moet het wetsvoorstel nog worden goedgekeurd door de Senaat en de president. Nu nog onzeker is of dit wetsvoorstel wordt aangenomen en onzeker is wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor homoseksuelen in Nigeria die een (seksuele) relatie aangaan, hetgeen op zich al strafbaar is, behoefde verweerder ook daarin geen grond te zien om aan te nemen dat verzoeker heeft te vrezen voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Nigeria.
2.19 Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek heeft hoeven doen naar de gegrondheid van het asielrelaas en zich - binnen 48 procesuren - op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
2.20 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb ongegrond verklaard.
2.21 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
2.22 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 09/5638, ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 09/5641, af.
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier op 12 maart 2009.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: