ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5445

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3143
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor minderjarige vreemdeling in het kader van nareiscriterium

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een verblijfsvergunning asiel voor een minderjarige vreemdeling, verzoeker, van Albanese nationaliteit. Verzoeker, geboren in 1992, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zijn vader in Nederland een verblijfsvergunning heeft. De aanvraag werd echter afgewezen omdat verzoeker niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning van zijn vader in Nederland is ingereisd, wat in strijd is met het nareiscriterium. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bepalingen van de Definitierichtlijn, waar verzoeker zich op beroept, niet leiden tot een recht op een verblijfsvergunning. De rechter heeft vastgesteld dat de lidstaat de vrijheid heeft om een status te verlenen aan gezinsleden, maar dat dit niet automatisch leidt tot een verblijfsvergunning asiel voor verzoeker. De rechter heeft ook geoordeeld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat eerdere aanvragen waren afgewezen wegens het niet voldoen aan het inkomensvereiste. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel een voorlopige voorziening getroffen dat uitzetting van verzoeker achterwege moet blijven totdat de staatssecretaris ambtshalve beslist over de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’. De rechter heeft de staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht,
Voorzieningenrechter
Registratienummer:
Awb 09/3143 (voorlopige voorziening)
Awb 09/3142 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1992,
van Albanese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoeker,
gemachtigde mr. Y. Tamer, advocaat te
's-Gravenhage;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 26 januari 2009 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 30 januari 2009 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek 30 januari 2009 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 17 februari 2009.
Het verzoek is ter zitting van 20 februari 2009 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Blijkens de gronden van het verzoek en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.3 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het voornemen en het besluit overwogen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op de e-grond van artikel 29 Vw 2000. Dit is niet in strijd met Richtlijn 2004/83/EG inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven (hierna: de Definitierichtlijn).
2.4 Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in het bezit dient te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000, omdat zijn vader in Nederland is toegelaten als vluchteling. Het nareiscriterium dat verweerder voor gevallen als deze hanteert, is in strijd met de artikelen 20, 23 en 30 van de Definitierichtlijn. Artikel 23 bepaalt dat het gezin in stand moet worden gehouden en het stellen van een termijn waarbinnen de aanvraag ten behoeve van het gezinslid moet worden ingediend, is daarmee in strijd. Voorts geeft artikel 20, derde en vijfde lid aan dat bij uitvoering van de bepalingen van het hoofdstuk die betrekking hebben op minderjarigen, de lidstaten zich primair laten leiden door het belang van het kind. Verweerder kan een beroep op deze bepaling niet afdoen met een verwijzing naar artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van het kind. Dat rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser, blijkt nergens uit het bestreden besluit.
2.5 De rechter overweegt ten aanzien van artikel 20, derde en vijfde lid, van de Definitierichtlijn, waarnaar verzoeker in het bijzonder heeft verwezen, dat artikel 20, evenals de hierna te bespreken artikelen 23 en 30, zijn opgenomen in hoofdstuk VII van de Definitierichtlijn, dat gaat over de kenmerken van internationale bescherming. Het derde en vijfde lid van artikel 20 geven aan met welke omstandigheden bij de toepassing respectievelijk uitvoering van hoofdstuk VII rekening moet worden gehouden maar geven niet aan waar die toepassing of uitvoering toe dient te leiden. De voornoemde leden van artikel 20 zijn naar het oordeel van de rechter dan ook geen bepalingen op grond waarvan een vreemdeling aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning. Dat het nareiscriterium in strijd zou zijn met artikel 20 volgt niet uit dat artikel.
2.6 De rechter overweegt voorts dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 12 maart 2008 (JV 2008/176) heeft overwogen dat uit artikel 23 van de Definitierichtlijn niet kan worden afgeleid dat de aan dit artikel te ontlenen aanspraken zouden moeten leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel in een situatie waarin daar overigens geen aanspraak op zou bestaan. De rechter begrijpt deze overweging van de Afdeling in het licht van de tekst van de Definitierichtlijn aldus dat het aan de lidstaat is om overeenkomstig de nationale procedure aan gezinsleden een status te verlenen. Het staat de lidstaat vrij daarvoor een reguliere vergunning dan wel een asielvergunning of enige andere vergunning te verlenen. Aan een familielid kan een asielvergunning worden verleend op grond van artikel 29, aanhef en onder e en f, Vw 2000 of, voor het geval aan de daar genoemde voorwaarden niet wordt voldaan, een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 14. Dat onder die omstandigheid het nareiscriterium in strijd zou zijn met artikel 23 van de Definitierichtlijn, volgt de rechter dan ook niet. Verzoekers standpunt dat in de uitspraak van de Afdeling anders dan in het geval van verzoeker sprake was van personen met verschillende nationaliteit, maakt naar het oordeel van de rechter niet dat hetgeen de Afdeling heeft overwogen niet van toepassing zou zijn op gevallen als het onderhavige. Dat, zoals verzoeker verder heeft aangevoerd, verzoeker niet voldoet aan het nareiscriterium en een aanvraag om reguliere vergunning ten behoeve van verzoeker en zijn moeder eerder is afgewezen omdat niet aan het inkomensvereiste werd voldaan en daaraan nog steeds niet kan worden voldaan, maakt dit niet anders. Daarbij merkt de rechter op dat, gezien de gestelde echtscheiding, een nieuwe reguliere aanvraag enkel ten behoeve van verzoeker, die minderjarig is en aan vader zou zijn toegewezen, zou kunnen worden ingediend. Dat verweerder het inkomensvereiste in die situatie onverkort zal tegenwerpen, staat allerminst vast.
2.7 Ten aanzien van artikel 30 van de Definitierichtlijn overweegt de rechter dat uit het eerste lid van deze bepaling volgt dat dit artikel ziet op de situatie dat aan de niet-begeleide minderjarige vreemdeling een vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus is verleend. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat verzoekers beroep op deze bepaling reeds daarom faalt.
2.8 Verzoekers beroep op artikel 8 EVRM slaagt naar het oordeel van de rechter evenmin, nu de beoordeling van de toepassing van artikel 8 EVRM behoudens in het kader van een vergunning, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw 2000 dient plaats te vinden in de procedure omtrent de reguliere vergunning.
2.9 De rechter overweegt voorts als volgt. Niet is in geschil dat verzoeker is geboren in 1992. Daarmee is verzoeker minderjarig. Verzoeker heeft verklaard dat zijn ouders zijn gescheiden en dat zijn moeder heeft aangegeven niet voor hem te willen zorgen. Volgens verzoeker is hij aan zijn vader toegewezen door de Albanese rechter.
De voorzieiningenrechter heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat aldus sprake lijkt te zijn van een minderjarige vreemdeling zonder opvang in het land van herkomst en gevraagd of geen aanleiding bestaat te beoordelen of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Verweerder heeft aangegeven dat die aanleiding bestaat en dat ambtshalve zal worden beoordeeld of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking als hiervoor aangegeven.
2.10 Er is geen grond voor het oordeel dat de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 te verlenen niet in stand kan blijven.
2.11 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen ziet de rechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege blijft tot verweerder ambtshalve heeft besloten of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’.
2.12 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege dient te blijven tot door verweerder ambtshalve is beslist ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘alleenstaande minderjarige vreemdeling’;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier, op 27 februari 2009.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Uitspraak