RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 09 / 5250 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 5249 (beroep)
AWB 09/5529 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 3 maart 2009
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist,
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: [gemachtigde], advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 12 februari 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 februari 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 18 februari 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 18 februari 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 12 februari 2009 aan verzoeker op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 20 februari 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 24 februari 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen: ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker is Nederland op 4 december 2008 ingereisd. Een dag later heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 9 december 2008 is deze asielaanvraag afgewezen. Het beroep tegen die beslissing is bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 december 2008 onder nummer AWB 08/43381 en 08/43382 ongegrond verklaard.
2.6 Verzoeker heeft bij zijn eerste aanvraag aangevoerd dat hij in zijn land van herkomst als journalist werkzaam was en dat twee van zijn foto's in een krant zijn gepubliceerd. Dat richtte de negatieve aandacht van het leger en ook van de LTTE op hem. Verweerder heeft dit relaas als ongeloofwaardig aangemerkt.
2.7 Verzoeker heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker stelt dat het leger na zijn vertrek uit Sri Lanka bij zijn moeder naar hem heeft geïnformeerd. Hij is niet in 2005 door militairen geslagen maar wel in 2003. Er is op 19 augustus 2007 naar hem geïnformeerd en niet op 23 augustus 2007. Verzoeker heeft in Jaffna een jaar in de gevangenis gezeten maar hij kon dat bij zijn eerste aanvraag nog niet bewijzen. Hij heeft aangegeven Sri Lanka illegaal te zijn uitgereisd. In Zwitserland heeft hij zijn originele identiteitskaart en zijn rijbewijs overgelegd. Verzoeker heeft kopieën van kranten in de Tamiltaal overgelegd die zijn relaas moeten ondersteunen en hij zal het origineel overleggen van de brief die hij eerder in kopie heeft overgelegd van de redacteur van het blad waarvoor hij gewerkt heeft. Verder heeft hij een fotokopie van een medische analyse uit 1990 over zijn elleboog overgelegd. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij omstreeks die tijd gedwongen loopgraven heeft moeten helpen aanleggen voor de LTTE.
2.8 Verweerder ziet in de aanvraag geen nova die tot heroverweging van het eerdere besluit aanleiding dienen te geven. Verzoeker heeft zijn eerdere verklaringen op een aantal punten gewijzigd, maar dat zijn geen nova omdat hij die wijzigingen eerder naar voren had kunnen brengen. De kopie van de krant in de Tamiltaal had eerder kunnen en moeten worden ingebracht. De aangekondigde brief is niet overgelegd. Dat hij thans door het leger wordt gezocht wordt niet als nieuw feit gezien omdat zijn verklaringen eerder als ongeloofwaardig zijn aangemerkt. De overige feiten had hij ook al eerder kunnen aanvoeren. Verweerder verwijst dus naar het vorige besluit. Deze wijze van afdoening acht verweerder niet in strijd met de Procedurerichtlijn.
2.9 In haar zienswijze en in beroep heeft de gemachtigde aangevoerd dat artikel 32 van de Procedurerichtlijn buiten toepassing moet blijven want verzoeker heeft wel nova aangevoerd. Artikel 34 van de Procedurerichtlijn laat wel toe dat staten nationaal recht toepassen maar dan mag de toegang tot de asielprocedure daardoor niet worden geblokkeerd. In dit geval is daar sprake van. Verzoeker heeft zich beroepen op artikel 32, derde lid, van de richtlijn de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van Europa van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) en meent dat de omstandigheden die hij bij de nieuwe aanvraag naar voren zijn gebracht wel moeten worden meegewogen. De toepassing van artikel 4:6 van de Awb acht verzoeker in strijd met die richtlijn.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.11 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.12 Over het door verzoeker ingenomen standpunt dat de toepassing van artikel 4:6 Awb in strijd is met artikel 32, derde lid, van de Procedurerichtlijn, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.13 Artikel 32 van de Procedurerichtlijn, luidt voor zover hierna van belang:
-2. Voorts kunnen de lidstaten een specifieke procedure zoals bedoeld in lid 3 toepassen wanneer een persoon een volgend asielverzoek indient:
(…) (…)
b. nadat een beslissing is genomen over het vorige verzoek. De lidstaten kunnen tevens beslissen deze procedure niet eerder toe te passen dan nadat een definitieve beslissing is genomen.
-3. Een volgend asielverzoek moet eerst aan een voorafgaand onderzoek worden onderworpen om uit te maken of er, (…) na de in lid 2 onder b), bedoelde beslissing inzake dit verzoek, nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de asielzoeker voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG .
-4. Indien na het in lid 3 bedoelde voorafgaande onderzoek nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de asielzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de asielzoeker voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt krachtens Richtlijn 2004/83/EG, wordt het verzoek verder behandeld overeenkomstig hoofdstuk II.
2.14 Artikel 34 van de Procedurerichtlijn luidt, voor zover hierna van belang:
-1. De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers wier verzoek aan een voorafgaand onderzoek ingevolge artikel 32 wordt onderworpen, de in artikel 10, lid 1, opgesomde waarborgen genieten.
-2. De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 32 neerleggen. Die regels kunnen ondermeer:
a. de betrokken asielzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;
b. het overleggen van de nieuwe gegevens door de betrokken asielzoeker vereisen binnen een bepaalde termijn nadat hij deze heeft verkregen;
(…) (…)
De regels mogen de toegang voor asielzoekers tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.
2.15 Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
-1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
-2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking.
2.16 De herhaalde asielaanvraag dient, zo volgt uit artikel 32, derde lid, van de Procedurerichtlijn, nieuwe elementen of bevindingen te behelzen. Uit artikel 34 volgt dat de lidstaten in hun interne recht de eis kunnen stellen dat feiten worden vermeld en bewijs wordt geleverd. Artikel 4:6, eerste lid, Awb is een regel van Nederlands intern recht, ingevolge welke de asielzoeker verplicht is om bij de herhaalde aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2.17 De voorzieningenrechter acht het bepaalde in artikel 4:6 Awb niet in strijd met artikel 32 en 34 van de Procedurerichtlijn. Er is geen grond voor het oordeel dat met de toepassing van artikel 4:6 Awb de waarborgen omtrent toegankelijkheid van de asielprocedure als bedoeld in artikel 34 van de Procedurerichtlijn worden geschonden.
2.18 De vraag of verzoeker nova aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag heeft gelegd, beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend. Al hetgeen verzoeker bij deze tweede aanvraag naar voren heeft gebracht, had hij eerder kunnen inbrengen. Verweerder heeft de aanvraag dus onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, Awb kunnen afwijzen. Nu nova ontbreken, mag de rechter het thans voorliggende besluit niet toetsen als ware het een eerste aanvraag.
2.19 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (Definitierichtlijn). Zij stelt daartoe dat het arrest van het Hof van Justitie EG van 17 februari 2009 in zaak C-465/07 waarin is geantwoord op door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 12 oktober 2007 gestelde prejudiciële vragen, een relevante wijzing van het toepasselijk recht betekent.
2.20 De voorzieningenrechter volgt de gemachtigde van verzoeker hierin niet. Onder verwijzing naar ABRvS 13 juli 2006, JV 2006/397 oordeelt de voorzieningenrechter dat een ontwikkeling in de jurisprudentie, ook waar het betreft jurisprudentie van het Hof van Justitie EG, niet als een wijziging van recht kan worden aangemerkt.
2.21 Het beroep op artikel 15c Definitierichtlijn is verder niet onderbouwd. Er zijn derhalve geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een hernieuwde toetsing kunnen leiden van het besluit van 9 december 2008, in welk besluit ook op het beroep van verzoeker op artikel 15c Definitierichtlijn is beslist. Indien verzoeker van mening is dat zich in de situatie in Sri Lanka voor hem relevante wijzigingen hebben voorgedaan sedert de beslissing op zijn eerste aanvraag, zal hij zich daarmee wederom tot verweerder kunnen richten.
2.22 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.23 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.24 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.25 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond. Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, kan zij ingevolge artikel 106, eerste lid, Vw aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.26 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.27 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. De ter zitting opgekomen vraag of aan een vreemdeling komende vanuit Zwitserland de toegang mag worden geweigerd nu Zwitserland deel is gaan uitmaken van het Schengengebied, dient te worden betrokken in de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegangsweigering, waartegen afzonderlijke rechtsmiddelen openstaan. In de beoordeling van de rechtmatigheid van de op de toegangsweigering gevolgde oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is daarvoor geen plaats. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.28 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.29 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3.3 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.4 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr .J.F. Miedema, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 3 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.