ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5381

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2115
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zicht op uitzetting van Surinaamse vreemdelingen en de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 februari 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. De eiser, die in detentie verbleef, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van 17 januari 2008 tot 24 oktober 2008 veertien lp-toezeggingen zijn gedaan door de Surinaamse autoriteiten, waarvan dertien hebben geleid tot een daadwerkelijke lp-verstrekking. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er zicht op uitzetting bestaat, dit zicht als beperkt moet worden beschouwd, gezien het aantal succesvolle aanvragen in verhouding tot het totaal aantal ingediende aanvragen. De rechtbank heeft ook de diplomatieke inspanningen van de Nederlandse autoriteiten om de terugname van Surinamers te vergemakkelijken in overweging genomen, maar concludeerde dat er onvoldoende concrete resultaten zijn geboekt.

De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de voortduring van de bewaring van eiser gerechtvaardigd is, ondanks het beperkte zicht op uitzetting. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de duur van de bewaring, die inmiddels bijna zes maanden bedraagt. Eiser heeft niet volledig meegewerkt aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, wat ook een rol heeft gespeeld in de beslissing om de maatregel te handhaven. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 09/2115
V-nr.: [V-nummer]
inzake:
[Eiser], geboren [geboortedatum] in 1964, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum te Zaandam,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. J.R. Toussaint, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 31 augustus 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van 24 december 2008.
Bij beroepschrift van 22 januari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op 10 februari 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij faxbericht van 16 februari 2009 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt. Eiser heeft hierop bij faxbericht van 17 februari 2009 gereageerd. Op 19 februari 2009 heeft de rechtbank verweerder een aantal aanvullende vragen gesteld. Verweerder heeft hierop bij fax van 24 februari 2009 gereageerd. Eiser heeft hierop bij fax van 25 februari 2009 gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 26 februari 2009 gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft ter zitting het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Volgens verweerder zou er, in verband met het tussen Nederland en Suriname afgesloten Memorandum of Understanding (MOU) van 9 oktober 2008 sprake zijn van zicht op uitzetting. De gemachtigde van eiser kon de tekst van het MOU niet vinden op Internet en heeft deze dan ook niet kunnen inzien. Voorts zou er een werkgroep zijn ingesteld waarvan in het voorjaar van 2009 een definitief plan wordt verwacht. Onduidelijk is wat deze werkgroep precies doet, welke afspraken er worden gemaakt en wat dit betekent voor oude aanvragen. Eiser is van mening dat dit onvoldoende is om te stellen dat er thans sprake is van zicht op uitzetting. Er worden momenteel geen laissez passer afgegeven door de Surinaamse autoriteiten en dit wordt ook niet op korte termijn verwacht. De bewaring van eiser duurt al geruime tijd, sinds 8 augustus 2008. Eiser heeft al eerder in bewaring verbleven, in 2006 en 2007. Eerdere laissez-passeraanvragen zijn door de Surinaamse autoriteiten afgewezen. Eiser meent dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen redelijke termijn. Verweerder verwijst naar eisers ongewenstverklaring en zware criminele antecedenten. Eiser is echter geen zware crimineel, maar een overlastpleger. Hij heeft veel overtredingen begaan, maar heeft geen zware criminele antecedenten. De belangenafweging zou nu in eisers voordeel dienen uit te vallen.
Verweerder heeft ter zitting het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Ten aanzien van het MOU verwijst verweerder naar de brief van 17 november 2008. Er is inderdaad een MOU gesloten tussen Nederland en Suriname. Er wordt op ministerieel niveau druk uitgeoefend. De uitwerking van het MOU vindt plaats in een werkgroep met daarin hoge ambtenaren en dit zal zeker tot resultaten leiden. De zaak heeft veel prioriteit maar verweerder kan thans niet aangeven wanneer er een eindresultaat is te verwachten. De reden van het sluiten van het MOU en het instellen van de werkgroep is het wegnemen van knelpunten met betrekking tot het opnemen van de eigen onderdanen. Het gaat dan met name om de lange duur tussen lp-aanvraag en lp-afgifte. Het is juist dat er sinds juli 2007 geen lp’s zijn afgegeven door de Surinaamse autoriteiten, maar er zijn geen signalen dat er pas weer lp’s zullen worden verstrekt nadat de werkgroep in het voorjaar met resultaten komt. Er worden momenteel gewoon laissez-passeraanvragen ingediend en er vinden presentaties plaats. Er is dus sprake van zicht op uitzetting.
Voorts heeft de rechtbank in haar uitspraak van 24 december 2008 al een belangenafweging gemaakt. Een nieuwe belangenafweging is nu niet aan de orde. De rechtbank heeft destijds alle feiten gewogen, waaronder de geplande presentatie in persoon op 25 februari 2009. Gelet hierop zou het prematuur zijn om de maatregel nu op te heffen. Eiser is ongewenst verklaard en heeft zware criminele antecedenten. De 6-maanden toets is in het voordeel van verweerder uitgevallen en er heeft nog geen presentatie in persoon plaatsgevonden. Er is in het algemeen zicht op uitzetting naar Suriname aanwezig zodat de voortzetting van de maatregel rechtmatig is.
De rechtbank heeft op 10 februari 2009 het onderzoek heropend en verweerder verzocht een kopie van het MOU over te leggen alsmede de volgende vragen te beantwoorden:
1. Ter zitting is verwezen naar een brief van verweerder van 17 november 2008 welke in een bewaringsprocedure met het kenmerk AWB 08/37547 is ingebracht. In deze brief staat vermeld dat er in 2008 ruim 10 lp’s zijn verstrekt. Kunt u aangeven hoeveel lp’s daadwerkelijk zijn verstrekt in 2008? Kunt u voorts per verstrekte lp aangeven wanneer de lp-aanvraag is ingediend, wanneer de lp daadwerkelijk is verstrekt en of, en zo ja, welk(e) document(en) aan die aanvraag ten grondslag lag(en)?
2. In voornoemde brief staat tevens vermeld dat er in de periode januari 2008 tot november 2008 ongeveer 170 lp-aanvragen waren ingediend. Kunt u aangeven hoeveel lp-aanvragen er vanaf november 2008 zijn ingediend?
Met betrekking tot de werkgroep die is ingesteld naar aanleiding van voornoemd MOU, verzoekt de rechtbank verweerder voorts de volgende vragen te beantwoorden:
3. Wanneer is deze werkgroep geformeerd?
4. Wat is de samenstelling van deze werkgroep?
5. Waaruit bestaan de werkzaamheden van de werkgroep?
6. Wanneer heeft de werkgroep zijn werkzaamheden aangevangen?
7. Tot welke resultaten hebben de werkzaamheden van de werkgroep reeds geleid?
8. Is men reeds tot (concept) uitvoeringsafspraken gekomen? Zo ja, welke?
9. Welke concrete resultaten zijn (voorts) te verwachten van de werkgroep? En wanneer?
10.Wanneer zijn de definitieve uitvoeringsafspraken van de werkgroep te verwachten?
Is hiervoor een datum vastgesteld?
Bij faxbericht van 16 februari 2009 heeft verweerder deze vragen als volgt beantwoord:
1. Overzicht lp-toezeggingen Suriname 2008
Datum indiening Datum lp toezegging Ingediende documenten ter
lp aanvraag ondersteuning lp aanvraag.
1. 04-04-2007 07-01-2008 geen
2. 15-05-2007 23-01-2008 npp/geboorteakte
3. 12-06-2007 01-07-2008 geen
4. 07-09-2007 23-04-2008 npp/geboorteakte
5 01-10-2007 01-07-2008 bewijs inschrijving bevolk.reg. + geboorteakte
6. 23-10-2007 23-04-2008 npp
7. 14-11-2007 23-04-2008 Nationale IDkaart
8. 19-12-2007 23-04-2008 npp
9. 10-01-2008 23-04-2008 Nationale ID kaart
10. 23-01-2008 01-07-2008 geboorteakte, npp + nat. ID kaart
11. 11-01-2008 01-07-2008 geen
12. 18-02-2008 23-09-2008 geboorteakte + npp
13. 27-03-2008 01-07-2008 geboorteakte + npp
14. 27-08-2008 24-10-2008 npp
2. In 2008 (van januari tot en met december) zijn 200 lp-aanvragen ingediend. In de periode van 1 januari 2009 tot 10 februari 2009 zijn 15 lp-aanvragen ingediend.
3 t/m 10. Zoals geformuleerd in het MOU van 9 oktober 2008 zal de gemengde werkgroep, samengesteld met ambtenaren van de Surinaamse en Nederlandse autoriteiten, komen tot definitieve uitvoeringsafspraken in het voorjaar van 2009. De besprekingen zijn nog steeds gaande.
De rechtbank stelt voorts vast dat in de considerans van het MOU staat vermeld dat partijen erkennen dat de huidige implementatie van het beleid op het gebied van terugname van wederzijdse onderdanen aanleiding geeft tot het maken van vastomlijnde afspraken terzake en dat partijen het verlangen uitspreken om te komen tot een duurzame en verantwoorde oplossing van de gerezen problematiek van het terugnemen van wederzijdse onderdanen. In artikel 4 van het MOU staat voorts beschreven dat de technische uitvoering van het MOU door een gemengde werkgroep nader zal worden uitgewerkt in uitvoeringsafspraken. De uitvoeringsuitspraken zullen erop gericht zijn om de wederzijdse behoefte inzake de terugname van onderdanen op een zorgvuldige wijze en binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek te effectueren.
De gemachtigde van eiser heeft per fax van 17 februari 2009 op de antwoorden van verweerder gereageerd en gesteld dat de 14 lp-toezeggingen waarvan verweerder melding maakt geen daadwerkelijke lp-verstrekking is. Uit het overzicht van verweerder blijkt dat er van de 200 in 2008 ingediende lp-aanvragen, er 6 zijn ingewilligd, dus 3% van de aanvragen heeft tot een toezegging geleid. In slechts 1% van de gevallen werd een lp toegezegd terwijl er geen documenten aanwezig waren. Voorts valt op dat er geen lp-toezeggingen meer zijn gedaan sinds eind augustus 2008. Het MOU heeft dus niet geleid tot nieuwe lp-toezeggingen. Eiser concludeert dan ook dat hij 1% kans heeft dat er binnen een jaar een lp-toezegging zal worden gedaan. Dat levert in zijn optiek geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn op. De door de rechtbank gestelde vragen met betrekking tot de werkgroep zijn voorts onvoldoende door verweerder beantwoord, aldus eiser.
Op 19 februari 2009 heeft de rechtbank de volgende aanvullende vragen aan verweerder gesteld:
1. Zijn er naar aanleiding van deze toezeggingen ook daadwerkelijk laissez passer verstrekt en zo ja hoeveel?
2. Heeft er tijd gelegen tussen de toezegging en de daadwerkelijke verstrekking van de laissez passer en zo ja, hoeveel?
3. Als vraag 2 met ja is beantwoord, wat is de reden van de tijdspanne tussen toezegging en verstrekking?
4. Moet onder NPP worden verstaan nationaal paspoort?
5. Als nee, wat moet daar wel onder worden verstaan?
6. Als ja, betreft het hier dan een verlopen paspoort dan wel een kopie van een (verlopen) paspoort of gaat het (ook) om een geldig paspoort.
7. Als het (ook) om een geldig paspoort gaat, waarom is er dan gekozen voor het indienden van een lp-aanvraag?
Bij faxbericht van 24 februari 2009 heeft verweerder deze vragen als volgt beantwoord:
1.In 2008 zijn 14 lp-toezeggingen gedaan. 13 lp’s zijn daadwerkelijk verstrekt. In één geval is de vreemdeling aangezegd Nederland te verlaten voor de toezegging was gedaan.
2. Er heeft tijd gelegen tussen de toezegging en de daadwerkelijke verstrekking van de lp. Hoeveel tijd verschilt van zaak tot zaak.
3. Na een lp-toezegging wordt zo spoedig mogelijk een vlucht aangevraagd. Een lp wordt doorgaans pas afgegeven als een vluchtdatum bekend is. De termijn waarbinnen een vlucht kan worden geboekt is onder meer afhankelijk van de beschikbaarheid van plaatsen en of er escorts mee moeten.
4. NPP staat inderdaad voor nationaal paspoort.
6. Wanneer er NPP staat wordt bedoeld dat men beschikte over een verlopen paspoort dan wel een kopie van een paspoort, met uitzondering van het hieronder genoemde geval.
7. Een persoon was in het bezit van een geldig paspoort op het moment dat de lp-aanvraag werd ingediend. Deze persoon verbleef in strafrechtelijke detentie en de geldigheidsduur van het paspoort zou verlopen tijdens deze detentie. De Surinaamse autoriteiten hebben toen een lp verstrekt en het paspoort niet verlengd.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Suriname overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de door verweerder verstrekte gegevens is gebleken dat er in 2008 14 lp-toezeggingen zijn gedaan. In 13 gevallen heeft dit geleid tot een lp-verstrekking en in één geval is de vreemdeling aangezegd Nederland te verlaten voordat de toezegging werd gedaan. De 14 toezeggingen hebben plaatsgevonden in de periode van 17 januari 2008 tot en met 24 oktober 2008 en betroffen zowel gedocumenteerde als ongedocumenteerde Surinamers. In 8 gevallen is de lp-toezegging gevolgd binnen een periode van 6 maanden na het indienen van de lp-aanvraag. In 5 gevallen betrof deze periode 7 tot 9 maanden. Gelet op deze gegevens als ook het in oktober 2008 ondertekende MOU en de nadien ingestelde werkgroep, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de Surinaamse autoriteiten weigerachtig zijn om eigen onderdanen terug te nemen, dan wel dat anderszins niet kan worden aangenomen dat er in het algemeen geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat.
Dat er sinds 24 oktober 2008 geen lp meer is verstrekt, kan aan dit oordeel niet afdoen. De tijdspanne sinds 24 oktober 2008 is te kort om aan te nemen dat, in weerwil van het voorgaande, voor Surinamers geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
Eiser heeft voorts geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in zijn specifieke geval toch geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn kan worden aangenomen. Het enkele gegeven dat eiser in 2006 en 2007 in bewaring heeft gezeten en dat eerdere lp-aanvragen niet tot verstrekking van een lp hebben geleid, kan in ieder geval niet tot die conclusie leiden. Ingevolge vaste jurisprudentie (o.m. AbRS in een uitspraak van 4 juni 2003, 200302227/1) betekent het feit dat eerdere lp-procedures niet tot uitzetting hebben geleid, immers niet dat bij genoegzame medewerking van de vreemdeling een hernieuwde lp-aanvraag op voorhand zinloos is.
Wel is de rechtbank op basis van de door verweerder verstrekte gegevens van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn als beperkt dient te worden beschouwd. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat van de 200 in 2008 ingediende lp-aanvragen slechts 6 tot een lp-toezegging hebben geleid. Voorts acht de rechtbank hierbij van belang dat verweerder diplomatiek overleg met de Surinaamse autoriteiten voert teneinde de terugname van Surinaamse onderdanen beter te laten verlopen, maar dat verweerder niet nader heeft kunnen concretiseren wat, en wanneer, van dit overleg (iets) valt te verwachten.
Dat het zicht op uitzetting als beperkt dient te worden aangemerkt, zal in de belangenafweging omtrent de voortduring van de bewaring als omstandigheid worden betrokken.
Ten aanzien van de door verweerder verstrekte gegevens merkt de rechtbank overigens ten overvloede op dat het als zeer storend wordt ervaren om ter zitting anders voorgelicht te worden dan in de brief van verweerder van 17 februari 2009. Indien verweerder de juiste cijfers direct duidelijk had gemaakt, was heropening van de onderhavige zaak niet nodig geweest.
De bewaring duurt thans bijna zes maanden. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119).
In het onderhavige geval doet deze omslag zich later voor. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar overwegingen in de uitspraak van 13 november 2008 (AWB 08/37660). Eiser verleent tot op heden niet zijn volledige medewerking aan het onderzoek en heeft nog steeds geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit overgelegd. Voorts houdt eiser vol dat hij niet bekend is met een alias [naam], ondanks het bericht van Interpol dat zijn vingerafdrukken onder deze naam voorkomen in Suriname. Nu eiser bovendien ongewenst is verklaard en criminele antecedenten heeft, ziet de rechtbank, ondanks het beperkte zicht op uitzetting, geen aanleiding om thans te oordelen dat verweerder de bewaring in redelijkheid niet kan laten voortduren.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2009.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden op:27 februari 2009
Conc.: MM
Coll:
D:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.