ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5084

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/30988 S1813
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van voldoende en duurzame middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Surinaamse nationaliteit bezittende man, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had op 14 maart 2008 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn partner te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 26 mei 2008 door de minister afgewezen, waarna eiser bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd op 31 juli 2008 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank op 26 augustus 2008.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv beoordeeld, met name de eisen omtrent de middelen van bestaan. Eiser stelde dat het inkomen van zijn partner voldeed aan de gestelde inkomensnorm. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en concludeerde dat de minister zich niet op de gebezigde motivering had mogen baseren om te stellen dat niet aan het middelenvereiste werd voldaan. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van belang sprake was van voldoende inkomen, aangezien de partner van eiser twee dienstverbanden had en aan de inkomensnorm voldeed.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de middelen van bestaan bij aanvragen voor een mvv, en bevestigt dat een combinatie van inkomsten uit verschillende bronnen kan worden meegenomen, mits deze duurzaam zijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
Reg.nr : AWB 08/30988 S1813
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [eiser], V-nummer [nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. A. Ramsoedh, advocaat te Delft,
tegen: de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde mr. [A], ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
I PROCESVERLOOP
1Eiser, geboren op [datum] 1983, bezit de Surinaamse nationaliteit. Op 14 maart 2008 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij partner [partner] (referente). Op deze aanvraag om afgifte van een visum op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is door verweerder op 26 mei 2008 afwijzend beslist. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 31 juli 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 26 augustus 2008 heeft eiser tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de heer [B], juridisch medewerker op het kantoor van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig.
II OVERWEGINGEN
1In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van hoofdstuk 7, betreffende rechtsmiddelen, gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens de Vw 2000.
3 Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Daartoe heeft aangevoerd dat het inkomen van referente ten tijde van belang voldeed aan de gestelde inkomensnorm. Ten onrechte is door verweerder geen rekening gehouden met het inkomen van referente uit haar baan bij [bedrijf A]. Verder blijkt uit de brief van 4 juni 2008 van [bedrijf B], waarvan een kopie bij het bezwaarschrift is overgelegd, dat referente met ingang van 16 juni 2008 € 1.522,20 per maand exclusief vakantiegeld verdient. Alleen al door dit salaris voldoet referente al aan de norm. Eiser heeft er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 9 juli 2007 (LJN: BA9883), op gewezen dat verweerder bij de beslissing op bezwaar rekening dient te houden met alle op dat moment bekend zijnde feiten en omstandigheden. Ten slotte heeft eiser betoogd dat referente ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van de gronden van bezwaar.
4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voor een mvv in aanmerking komt.
5 De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (hoofdstuk B1/1.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000).
6. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met gezinshereniging of gezinsvorming.
Ingevolge artikel 3.13 van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 van het Vb 2000 genoemde voorwaarden wordt voldaan, terwijl in de overige gevallen de verblijfsvergunning kan worden verleend.
Voor zover te dezen van belang is in artikel 3.22, eerste lid, van het Vb 2000 met betrekking tot het middelenvereiste bepaald dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon: duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven.
In geval van gezinsvorming wordt ingevolge het tweede lid van artikel 3.22 van het Vb 2000, de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat tenminste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Ingevolge artikel 3.74 van het Vb 2000 zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:
[...];
d. ingeval van gezinsvorming: 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Ingevolge artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
In het derde lid van artikel 3.75 van het Vb 2000 is bepaald dat - in afwijking van het eerste lid - middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam zijn, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een onafgebroken periode van drie jaren middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn.
Het beleid met betrekking tot gezinshereniging en gezinsvorming met echtgeno(o)t(e) dan wel partner is neergelegd in de Vc 2000, hoofdstuk B2. Het beleid met betrekking tot voldoende en duurzame middelen van bestaan is weergegeven in de Vc 2000, hoofdstukken B1/4.3.2 en 4.3.3. Dit beleid komt de rechtbank niet onredelijk voor.
7 Niet in geschil is dat de inkomensnorm voor gezinsvorming ten tijde van belang op een netto bedrag per maand van € 1.441,26 exclusief vakantietoeslag, of € 1.512,34 inclusief vakantietoeslag, was vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het netto maandinkomen van referente ten tijde van de beslissing op de aanvraag van 26 mei 2008 € 1.191,67 exclusief vakantietoeslag bedraagt. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar is uit de door referente overgelegde gegevens en bescheiden gebleken dat zij op dat moment twee dienstverbanden heeft. Blijkens de door referente overgelegde proforma loonstrook ontvangt zij bij [bedrijf B] een netto maandinkomen van € 1.317,80 exclusief vakantietoeslag. Met dit inkomen alleen voldoet referente dus niet aan de hiervoor vermelde inkomensnorm. Uit een tweede door referente overgelegde proforma loonstrook blijkt dat zij bij [bedrijf A] een netto maandinkomen van € 320,09 verdient. Opgeteld bij het inkomen dat referente ontvangt van [bedrijf B] is derhalve sprake van voldoende inkomen (€ 1.637,89) in de zin van artikel 3.74, aanhef en onder d, van het Vb 2000. Om te voldoen aan het middelenvereiste dient dit inkomen echter ook duurzaam te zijn (AbRS 13 juli 2007, JV 2007, 416).
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat dit inkomen niet duurzaam is in de zin van artikel 3.75, eerste lid, van het Vb 2000. Van duurzaamheid in de zin van dit artikel(lid) is geen sprake omdat, toen het contract met [bedrijf A] op 16 juni 2008 inging en referente aan de inkomensnorm ging voldoen, het contract met [bedrijf B] tot 21 april 2009, en derhalve niet nog voor de duur van één jaar geldig was. Dat sprake zou zijn van een voortzetting van het contract met [bedrijf B] voor onbepaalde tijd blijkt, anders dan eiser heeft gesteld, niet uit de overgelegde stukken.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het inkomen van referente evenmin op grond van het bepaalde in het derde lid van artikel 3.75 van het Vb 2000 als duurzaam is aan te merken. Daartoe is door verweerder in aanmerking genomen dat referente weliswaar een onafgebroken periode van drie jaren arbeid in loondienst heeft verricht, echter niet is aangetoond dat zij in die periode voortdurend een inkomen had dat gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm (120% van het netto normbedrag voor gehuwden). Eiser heeft dit standpunt ter zitting gemotiveerd betwist.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de hiervoor vermelde uitspraak van de AbRS van
13 juli 2007, van oordeel dat verweerder zich niet op basis van de gebezigde motivering op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan. Zoals hiervoor is overwogen was in dit geval ten tijde van belang sprake van een voldoende inkomen in de zin van artikel 3.74, aanhef en onder d, van het Vb 2000. Dit artikel verzet zich niet tegen een combinatie van gelijktijdig uit verschillende bronnen genoten inkomsten, mits die ieder voor zich duurzaam zijn. Van duurzaamheid op grond van artikel 3.75, derde lid, van het Vb 2000 is sprake indien de inkomsten op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven nog zes maanden beschikbaar zijn. Nu de arbeidscontracten van referente op 31 juli 2008 nog tenminste een looptijd van zes maanden hadden, namelijk tot 21 april 2009 ([bedrijf B]) en 16 juni 2009 ([bedrijf A]), is aan deze voorwaarde voldaan. De rechtbank ziet voor dit oordeel tevens steun in het Besluit van
30 oktober 2007, houdende de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met [...] en enige andere aanpassingen (Stb. 2007, 436), waar in artikel 1 onder C is opgenomen dat in artikel 3.75, derde lid, vervalt "voldoende".
8 Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd en dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank komt niet toe aan hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd.
9 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit, kenmerk 8309-21-0178;
3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5 gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.L. Frenkel en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009, in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Wesseldijk, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (Nadere informatie www.raadvanstate.nl).