RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 09 / 3125 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 3124 (beroep)
AWB 09 / 3126 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 februari 2009
[verzoeker]
geboren op [1983], van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Uitzetcentrum Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsvrouw: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocate te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: aanvankelijk mr. A.J. Hakvoort, vervolgens mr. C. Brand, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 25 januari 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 30 januari 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 31 januari 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 31 januari 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 25 januari 2009 aan verzoeker op grond van artikel 13 j° artikel 5 van de verordening (EG) nr. 562/2006 de toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft bij het besluit op de asielaanvraag de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet. Verzoeker heeft op 31 januari 2009 beroep ingesteld tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
1.4 Met de openbare behandeling van de geschillen is op 10 februari 2009 een aanvang gemaakt. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De behandeling is geschorst omdat verzoeker de opgeroepen tolk niet verstond. Op 19 februari 2009 is het onderzoek ter zitting met een andere tolk voortgezet.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij is in november 2008 begonnen met het downloaden van informatie van Oeigoerse websites op cd's. Na 20 december 2009 begon hij die uit te delen onder Oeigoerse studenten in Urumqi. Zijn vriend [...] die hem daarmee hielp, is door een universiteitsbewaker betrapt maar heeft kans gezien om verzoeker via zijn mobiele telefoon te waarschuwen. Na die waarschuwing is verzoeker onmiddellijk naar Peking vertrokken. Hij heeft daar telefonisch contact met zijn ouders opgenomen en heeft van hen vernomen dat zij bezoek hadden gehad van de politie die naar verzoeker heeft geïnformeerd.
2.6 Verweerder verwijt verzoeker dat hij toerekenbaar geen originele en authentieke documenten heeft overgelegd. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat verzoekers verklaringen positieve overtuigingskracht ontberen en acht deze niet geloofwaardig. Hij komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Voorts is overwogen dat verzoeker China niet illegaal heeft verlaten en dat vast staat dat hij niet langer dan zes maanden uit China weg is. Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van WBV 2008/22 betreffende het asielbeleid ten aanzien van Chinese etnische minderheden.
2.7 De tegen het besluit gerichte gronden van beroep worden hierna besproken.
2.8 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Ingevolge artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.10 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.11 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen
reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.12 Verweerder heeft in C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.13 Verzoeker heeft geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd. Verweerder doelt op verzoekers paspoort waarmee hij naar Nederland is gereisd en op zijn identiteitskaart en hukouboekje. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het ontbreken van deze documenten in redelijkheid aan verzoeker kunnen toerekenen. Verzoeker heeft zijn paspoort, waarmee hij naar Nederland is gereisd, na zijn aankomst op Schiphol verscheurd, hetgeen hem is toe te rekenen. De omstandigheid dat hij slechts heeft willen voorkomen dat hij naar China zou worden teruggestuurd maakt het verscheuren van zijn paspoort niet verschoonbaar. Dat hij direct zijn ware identiteit aan verweerder heeft opgegeven leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat verzoeker in de beroepsfase zijn identiteitsbewijs en zijn hukouboekje heeft overgelegd, verandert de constatering dat hij zijn paspoort heeft verscheurd niet. Overigens is ook niet gebleken dat verzoeker zijn identiteitsdocument niet direct heeft kunnen meenemen. Verzoeker zegt in de correcties en aanvullingen immers dat hij zijn identiteitsdocument beter had kunnen meenemen, maar daar niet aan gedacht heeft. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in haar uitspraken van onder meer 31 oktober 2003, LJN: AO2112, JV 2004/11 en 14 maart 2008, LJN: BC 9974, JV 2008, 179, wordt ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000, in beginsel van de vreemdeling gevergd dat hij bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd documenten omtrent zijn identiteit, nationaliteit en reisroute overlegt.
2.14 Met toepassing van de in C14/3.3 Vc weergegeven maatstaf heeft verweerder in redelijkheid kunnen vaststellen dat de verklaringen van verzoeker over de feiten die verzoeker in het asielrelaas naar voren heeft gebracht ongeloofwaardig zijn.
2.15 Verweerder heeft verzoekers verklaringen omtrent het moment dat hij is begonnen met het samenstellen van de cd-roms tegenstrijdig kunnen vinden, nu verzoeker enerzijds heeft verklaard tijdens zijn studietijd te zijn begonnen met het samenstellen en anderzijds dat hij daarmee in november 2008, na zijn studietijd, is begonnen. Zo heeft verzoeker in het nader gehoor verklaard dat hij tijdens zijn studieperiode een cd-rom heeft opgesteld met toespraken en demonstraties, en dat hij die hij aan andere studenten wilde geven. Daaruit heeft verweerder kunnen afleiden dat verzoeker al tijdens zijn studietijd is begonnen om die cd-rom's te maken.
2.16 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker zijn gestelde problemen voornamelijk heeft onderbouwd met vage en summiere verklaringen. Daarbij heeft verweerder kunnen wijzen op het feit dat verzoeker de speelduur van het materiaal op de cd-roms niet heeft kunnen aangeven, dat verzoeker niet heeft kunnen aangeven waar de door verzoeker gedownloade toespraak in België van mevrouw Kadeer is gehouden en evenmin wanneer. Verzoeker heeft niet kunnen verklaren hoeveel demonstraties hij op de cd-rom heeft geplaatst. Verweerder heeft, gezien het voorgaande, bevreemdend kunnen achten dat verzoeker materiaal heeft uitgedeeld in het kader van de Oeigoerse zaak maar zelf niet weet wat voor materiaal het is. Verzoeker heeft niet exact kunnen aangeven hoeveel cd-roms hij heeft gemaakt. Dat verzoeker alleen het aantal bytes dat hij zou hebben gedownload belangrijk heeft gevonden en niet de speelduur van zijn materiaal neemt niet weg dat zijn verklaring op dit punt zodanig lacuneus is dat verweerder deze als vaag en summier kan duiden. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het hem er niet om zou zijn gegaan waar mevrouw Kadeer in België een toespraak heeft gehouden maar alleen om de inhoud van die toespraak. Ten behoeve van de geloofwaardigheid heeft verweerder van verzoeker kunnen verlangen dat hij de informatie over de toespraak concretiseert met details zoals waar en wanneer die toespraak is gehouden.
2.17 Verder heeft verzoeker weinig informatie kunnen geven over zijn vriend [...], met wie hij zou hebben samengewerkt. Verweerder mag van verzoeker verwachten dat hij diens volledige naam kan noemen en weet op welk adres [...] woont. Verzoeker heeft ook niet kunnen aangeven op welk tijdstip [...] was betrapt en op welke locatie. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat uit de verklaringen van verzoeker niet kan worden afgeleid dat sprake was van toestemming van de bewaker om te mogen bellen, echter wel bevreemdend kan worden geacht dat [...] de gelegenheid heeft gekregen om verzoeker te bellen om deze te waarschuwen. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat indien moet worden aangenomen dat het waarschuwingstelefoontje van [...] slechts bestond uit enkele woorden, niet valt in te zien waarop de aanvullende informatie omtrent het bellen door [...], te weten dat de bewaker [...] naar een kamer heeft gebracht, de bewaker de politie aan het bellen was en Meridal stiekem verzoeker heeft gebeld met zijn mobiele telefoon, is gebaseerd. Ten aanzien van verzoekers verklaringen omtrent [...], die een sleutelrol speelt in verzoekers relaas, mag verweerder van verzoeker verwachten dat hij die op consistente en coherente wijze concretiseert met bijzonderheden.
2.18 Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over het aantal bezoeken dat de politie aan zijn ouders heeft afgelegd en hoeveel agenten daarbij waren, nu verzoeker in regelmatig telefonisch contact met zijn ouders zou hebben gestaan. Verder heeft verweerder kunnen opmerken dat verzoeker het adres of de straatnaam niet kon noemen van de Jeza i Gilic Universiteit die hij doelbewust zou hebben uitgekozen om daar zijn cd-roms te verspreiden en het, gezien het risico dat verzoeker daarmee liep, bevreemdend kunnen achten dat deze die universiteit is ingelopen met een tas vol met verboden materiaal dat hij wilde verspreiden onder studenten van wie hij dacht dat deze te vertrouwen waren. Verweerder heeft ook ongeloofwaardig kunnen achten dat verzoekers ouders door het verkopen van eigendommen en fruit en het lenen van geld in korte tijd twintigduizend dollar bijeen hebben kunnen krijgen waarmee verzoeker in Beijing een tussenpersoon zou hebben betaald. Hetgeen tegen vorenstaande is aangevoerd maakt het standpunt van verweerder niet onredelijk
2.19 De omstandigheid dat, zoals aangevoerd in de gronden van beroep van 16 februari 2009, uit telefonisch contact met een vriend in Urumqi is gebleken dat verzoeker in de negatieve belangstelling staat van de Chinese autoriteiten, nu deze vriend van een buurman van verzoeker heeft gehoord dat zijn woning door de politie is doorzocht, maakt niet dat van verzoekers asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaat, nog daargelaten dat geen sprake is van een onderbouwde beroepsgrond.
2.20 Verzoeker heeft ten slotte aangevoerd dat de omstandigheid dat hij zijn paspoort heeft verscheurd, niet duidt op kwade trouw en concludeert dat gelet op artikel 23 van de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van Europa van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) in verband met artikel 28 van die Procedurerichtlijn, er geen ruimte is voor toepassing van artikel 31, tweede lid, sub f, Vw.
2.21 In artikel 23, vierde lid , Procedurerichtlijn is -onder meer- bepaald:
-1. De lidstaten behandelen asielverzoeken in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.
-4. De lidstaten kunnen voorts bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II voorrang krijgt of wordt versneld indien:
f. de asielzoeker geen informatie heeft verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit of nationaliteit kan worden vastgesteld, of indien hij waarschijnlijk te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan, of
In artikel 28, tweede lid, Procedurerichtlijn is bepaald:
-2. In de in artikel 23, lid 4, onder b), bedoelde gevallen en gevallen van ongegronde asielverzoeken waarop een van de in artikel 23, lid 4 onder a) tot en met o) vermelde omstandigheden van toepassing is, kunnen lidstaten tevens een asielverzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
2.22 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.13 is overwogen, in ieder geval sprake van een situatie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, onder f, eerste gedeelte, van de Procedurerichtlijn. Verzoeker heeft bij de aanvraag geen informatie verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit en nationaliteit kan worden vastgesteld. Voorts kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat het verscheuren van een paspoort teneinde terugkeer naar China te voorkomen niet duidt op kwade trouw.
2.23 Derhalve is er geen grond voor het oordeel dat verweerder door verzoekers asielaanvraag in de ac-procedure te behandelen, heeft gehandeld in strijd met de genoemde artikelen van de Procedurerichtlijn. Er is evenmin grond voor het oordeel dat artikel 31, tweede lid, onder f, Vw buiten toepassing dient te blijven.
2.24 Gelet op vorenstaande is er geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoeker op ontoereikende gronden heeft afgewezen.
2.25 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.26 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.27 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.28 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2.29 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.30 De rechtbank overweegt als volgt.
2.31 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.32 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.33 De rechtbank zal het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
2.34 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3.3 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
3.4 wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 20 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en het verzoek om toekenning van schadevergoeding betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.