ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5038

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3129 & 09/3127
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een gestelde staatloze Palestijn in het kader van de ac-procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag. De verzoeker, een gestelde staatloze Palestijn, had op 27 januari 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie op 31 januari 2009 was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij zijn paspoort was kwijtgeraakt tijdens het spelen, en dat dit niet als kwade trouw kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker geen informatie had verstrekt die met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit en nationaliteit kon vaststellen, zoals vereist door artikel 23, vierde lid, van de Procedurerichtlijn. Hierdoor was er geen grond om te concluderen dat de staatssecretaris in strijd met de wet had gehandeld door de asielaanvraag in de ac-procedure te behandelen.

De voorzieningenrechter overwoog verder dat het ontbreken van reisdocumenten en verifieerbare verklaringen over de reisroute van verzoeker naar Nederland niet afdoet aan de afwijzing van de asielaanvraag. De verzoeker had onvoldoende aangetoond dat hij van Palestijnse afkomst was, en zijn verklaringen over zijn achtergrond werden niet geloofwaardig geacht. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er proceskosten aan een van de partijen werden opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om voldoende bewijs te leveren van hun identiteit en nationaliteit, en de strikte toepassing van de Procedurerichtlijn in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 09 / 3129 (voorlopige voorziening)
AWB 09 / 3127 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2009
in de zaak van:
[verzoeker]
geboren op [1973], van gestelde Palestijnse afkomst, voorheen verblijvende in
het Aanmeldcentrum (AC) Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] advocaat te Alkmaar,
tegen:
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 27 januari 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 31 januari 2009 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 31 januari 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 1 februari 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij is van Palestijnse afkomst en is op tienjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Verzoeker is acht dagen door de Israëliërs ontvoerd maar door zijn moeder teruggehaald. Hij kon vanwege de oorlog niet meer naar school. Verzoekers vader heeft na het advies van een organisatie voor de rechten van kinderen geld gegeven aan de Israëliërs zodat hij een paspoort kon verkrijgen. Verzoeker moest van de Israëliërs wedstrijden rijden, waarvoor hij geen geld kreeg. De Israëliërs hebben ook zijn paard gedood.
2.6 Verweerder heeft verzoeker tegengeworpen dat hij zijn asielverzoek pas heeft ingediend nadat hij als illegale vreemdeling was aangetroffen. Hij heeft voorts geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute vast te stellen. Dat hij zijn Palestijnse paspoort zou zijn kwijtgeraakt terwijl hij aan het spelen was met Marokkanen, verexcuseert dat niet. Verweerder betwijfelt of hij werkelijk een Palestijns paspoort heeft gehad. Verzoeker heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute naar Nederland. Hij heeft de luchthaven en de plaats van vertrek niet kunnen noemen en verweerder acht ook niet geloofwaardig dat de Israëlische autoriteiten niet in zijn paspoort zouden hebben mogen kijken omdat hij minderjarig was. Verzoeker heeft door zijn verklaringen niet geloofwaardig gemaakt dat hij van Palestijnse afkomst is. Verweerder verwijst naar een aantal feiten waarnaar verzoeker is gevraagd en die hij niet bleek te weten. Verzoekers jonge leeftijd en beperkte schoolopleiding en de omstandigheden waaronder hij zou hebben moeten leven, worden door verweerder niet aangemerkt als omstandigheden die het gebrek aan kennis verschoonbaar maken. Verweerder weigert aan verzoeker een vergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling, omdat hij het onderzoek naar de opvangmogelijkheden in zijn land van herkomst heeft gefrustreerd.
2.7 De gronden die verzoeker tegen het besluit heeft aangevoerd worden hierna besproken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.9 Ingevolge artikel 31, tweede lid, onder c en f, Vw worden bij het onderzoek naar de aanvraag onder meer betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling zich niet onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst en de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
2.10 Verzoeker zegt Nederland in 2003 te zijn ingereisd. De asielaanvraag is in januari 2009 ingediend, nadat hij als illegale vreemdeling was aangehouden. Verweerder heeft gelet op de late indiening van het asielverzoek kunnen twijfelen aan de betrouwbaarheid van verzoekers verklaringen. Verzoeker beroept zich weliswaar op de omstandigheid dat hij pas 10 jaar oud was toen hij in Nederland arriveerde en dat hij tijdens zijn verblijf op straat niet van het bestaan van een asielprocedure op de hoogte is gekomen, echter verzoeker stelt ook dat hij in de moskee is opgevangen en bij een Marokkaanse familie heeft gelogeerd. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat verzoeker zich niet eerder heeft kunnen aanmelden om zijn asielverzoek in te dienen. Zijn beroep op onwetendheid heeft verweerder niet hoeven aanmerken als een bevredigend excuus voor zijn late aanmelding.
2.11 Verzoeker heeft geen reis- of identiteitspapieren overgelegd waaruit zijn Palestijnse identiteit blijkt. De omstandigheid dat verzoeker zijn Palestijnse paspoort zou zijn kwijtgeraakt toen hij aan het spelen was met Marokkanen, heeft verweerder in redelijkheid aan verzoeker kunnen toerekenen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker er niet in is geslaagd om door zijn verklaringen aannemelijk te maken dat hij van Palestijnse afkomst is. Aan verzoeker zijn tijdens zijn gehoren vragen gesteld betreffende zijn gestelde afkomst en directe woonomgeving. Verzoeker heeft niet kunnen aangeven in welke plaats hij zou zijn geboren en op welk adres hij later in Ramallah zou hebben gewoond. Verzoeker heeft verklaard dat hij nooit van de 'nakhbah' heeft gehoord omdat die gebeurtenis en de herdenking ervan in Ramallah onbekend zouden zijn. Hij wist niet van welke beweging Yasser Arafat de politieke leider was, hij kon geen Palestijnse gerechten noemen, hij heeft de Palestijnse vlag onjuist getekend en gesteld dat de Palestijnen geen volkslied kennen. Dat verzoeker enkele vragen wel goed zou hebben beantwoord doet aan het voorgaande niet af. Nu het aan verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, heeft verweerder verzoeker niet in de gelegenheid hoeven stellen een telefoontje van zijn vader af te wachten, opdat deze voor hem de herkomstvragen zou kunnen beantwoorden.
2.12 De omstandigheid dat verzoeker al op zijn tiende uit Palestina zou zijn vertrokken, dat hij weinig ontwikkeld is en na zijn vertrek geen directe contacten meer met de Palestijnse wereld en cultuur zou hebben gehad, heeft verweerder geen bevredigende verklaring hoeven vinden voor het feit dat verzoeker zo weinig over zijn land van herkomst en zijn beweerde Palestijnse achtergrond kan meedelen. Dat is te minder aannemelijk nu verzoeker ook nog telefonisch contact met zijn vader zou hebben onderhouden.
2.13 Verzoeker heeft evenmin documenten overgelegd, aan de hand waarvan zijn reisroute naar Nederland valt te reconstrueren en hij heeft ook geen concrete en verifieerbare verklaringen over zijn reis naar Nederland afgelegd. Zo heeft hij de luchthaven en de plaats van vertrek uit het Palestijnse gebied naar Nederland niet kunnen noemen. Verweerder heeft verzoeker dit kunnen aanrekenen.
2.14 Gelet op het toerekenbaar ontbreken van documenten ter staving van verzoekers identiteit en nationaliteit en de omstandigheid dat verzoekers verklaringen zijn Palestijnse afkomst niet geloofwaardig maken, heeft verweerder de gestelde Palestijnse afkomst ongeloofwaardig kunnen achten. Dat brengt mee dat verweerder aan verzoekers verklaringen over hetgeen hem in Palestijns gebied zou zijn overkomen, voorbij heeft kunnen gaan.
2.15 Verzoeker heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat nu hij zijn paspoort tijdens het spelen is kwijtgeraakt, niet gezegd kan worden dat dit te kwader trouw is gebeurd. Ingevolge de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van Europa van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) kan het ontbreken van verzoekers paspoort dan geen rol spelen bij de beoordeling van de asielaanvraag.
Ook de vraag of verzoeker is toe te rekenen dat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt kan op grond van artikel 23 juncto artikel 28 van de Procedurerichtlijn geen rol spelen in de beoordeling van de asielaanvraag. Artikel 31, tweede lid, onder f, Vw dient op dit punt buiten toepassing te worden gelaten.
Op grond van artikel 23 van de Procedurerichtlijn kan wel een rol spelen de vraag of eiser informatie heeft verstrekt op grond waarvan zijn nationaliteit kan worden vastgesteld. Verzoeker stelt, zoals hiervoor reeds besproken, dat hij voldoende informatie heeft verstrekt nu hij op een aantal vragen omtrent zijn achtergrond het juiste antwoord heeft gegeven, dan wel dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om zijn vader contact met hem te laten opnemen teneinde de vragen over zijn vroege jeugd te kunnen beantwoorden. Verweerder had eisers aanvraag hierom in de OC-procedure moeten behandelen.
Ten slotte is namens verzoeker aangevoerd dat het ontbreken van reisdocumenten dan wel verifieerbare verklaringen omtrent de reis die verzoeker heeft afgelegd om naar Nederland te komen ingevolge artikel 23 Procedurerichtlijn geen omstandigheid is die mede aan de afwijzing ten grondslag gelegd kan worden nu de afwijzingsgronden in artikel 25 en artikel 28 Procedurerichtlijn limitatief zijn.
2.16 In artikel 3, eerste en derde lid van de Procedurerichtlijn is het volgende bepaald.
-1. Deze richtlijn is van toepassing op alle asielverzoeken die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens of in de transitzones van de lidstaten, worden ingediend en op de intrekking van de vluchtelingenstatus.
-3. Wanneer de lidstaten een procedure volgen of invoeren waarbij asielverzoeken tegelijkertijd worden behandeld als verzoeken om andere vormen van internationale bescherming verleend overeenkomstig de in artikel 15 van Richtlijn 2004/83/EG bepaalde omstandigheden, passen zij de richtlijn gedurende de gehele procedure toe.
2.17 Hoofdstuk II bevat de uitgangspunten en waarborgen van de asielprocedure.
2.18 In artikel 23, vierde lid , Procedurerichtlijn is -onder meer- bepaald:
-1. De lidstaten behandelen asielverzoeken in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.
-4. De lidstaten kunnen voorts bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II voorrang krijgt of wordt versneld indien:
f. de asielzoeker geen informatie heeft verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit of nationaliteit kan worden vastgesteld, of indien hij waarschijnlijk te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan, of
In artikel 28, tweede lid, Procedurerichtlijn is bepaald:
-2. In de in artikel 23, lid 4, onder b), bedoelde gevallen en gevallen van ongegronde asielverzoeken waarop een van de in artikel 23, lid 4 onder a) tot en met o) vermelde omstandigheden van toepassing is, kunnen lidstaten tevens een asielverzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
2.19 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.11 is overwogen, sprake van een situatie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, onder f, eerste gedeelte, van de Procedurerichtlijn. Verzoeker heeft geen informatie verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit en nationaliteit kan worden vastgesteld.
2.20 Derhalve is er geen grond voor het oordeel dat verweerder door verzoekers asielaanvraag in de ac-procedure te behandelen, heeft gehandeld in strijd met de genoemde artikelen van de Procedurerichtlijn. Er is evenmin grond voor het oordeel dat artikel 31, tweede lid, onder f, Vw buiten toepassing dient te blijven.
2.21 Dat verweerder bij de beoordeling van het asielverzoek tevens de omstandigheid heeft betrokken dat verzoeker geen reisdocumenten heeft overgelegd en geen verifieerbare verklaringen heeft afgelegd waaruit zijn reisroute blijkt, doet aan voorgaande niet af en leidt derhalve niet tot het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met de Procedurerichtlijn.
2.22 Nu verzoekers zijn Palestijnse afkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, kan hij zich niet met succes beroepen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn vanwege een gesteld binnenlands gewapend conflict in de Palestijnse gebieden.
2.23 Verweerder heeft zich ten slotte, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker het onderzoek naar opvangmogelijkheden voor hem in zijn land van herkomst heeft gefrustreerd en heeft verzoeker een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling kunnen onthouden.
2.24 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.25 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.26 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 17 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.