ECLI:NL:RBSGR:2009:BH4999

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/45234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn in het bestuursrecht met betrekking tot verblijfsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging. Eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, had een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de referent, haar echtgenoot, niet voldeed aan het middelenvereiste zoals neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiseres betoogde dat de afwijzing in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn, die volgens haar geen ruimte biedt voor een dubbele toets van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn, in onderlinge samenhang bezien, geen ruimte bieden voor een stelsel waarin een verzoek om toegang en voorlopig verblijf buiten Nederland en een verzoek om verblijf binnen Nederland afzonderlijk moeten worden ingediend en behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat, aangezien het verzoek om gezinshereniging met de afgifte van de mvv was aanvaard, verweerder verplicht was om een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van ten minste één jaar te verlenen. De overige beroepsgronden van eiseres behoefden geen bespreking meer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/45234 BEPTDN T3
V-nummer: [v-nummer]
Inzake: […], eiseres,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. R.C. van Keeken.
I Procesverloop
1 Eiseres is geboren op […] en bezit de Turkse nationaliteit. Bij besluit van
21 december 2005 is haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) verleend. Op 20 februari 2006 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenoot […], gezinsvorming’. Bij besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiseres op 1 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
31 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 30 november 2007 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008. Ter zitting zijn eiseres en haar gemachtigde, alsmede verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H. Belevska, verschenen. Tevens is verschenen […], echtgenoot van eiseres (hierna: referent).
4 Bij brief van 3 oktober 2008 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek is heropend en dat de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
5 Het onderzoek ter zitting is op 20 november 2008 hervat. Ter zitting zijn eiseres en haar gemachtigde, alsmede verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verschenen. Tevens is verschenen referent.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) dient onder gezinshereniging te worden verstaan toegang tot en verblijf in een lidstaat van de gezinsleden van een wettig in die lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land, teneinde de eenheid van het gezin te behouden, ongeacht of de gezinsband tot stand is gekomen vóór of na de komst van degene die in de lidstaat verblijft.
1.2 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn bepalen de lidstaten of het verzoek tot toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging door de gezinshereniger dan wel door het gezinslid of de gezinsleden bij de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat moet worden ingediend. Ingevolge het derde lid wordt het verzoek ingediend en behandeld wanneer de gezinsleden verblijven buiten het grondgebied van de lidstaat van verblijf van de gezinshereniger en kan in passende gevallen, in afwijking hiervan, een lidstaat aanvaarden dat een verzoek wordt ingediend wanneer de gezinsleden zich reeds op zijn grondgebied bevinden.
1.3 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn staat de betrokken lidstaat het gezinslid of de gezinsleden de toegang toe, zodra het verzoek om gezinshereniging is aanvaard. Daartoe biedt de betrokken lidstaat die personen alle medewerking bij het verkrijgen van de benodigde visa. Ingevolge het tweede lid verleent de betrokken lidstaat de gezinsleden een eerste verblijfstitel met een geldigheidsduur van ten minste één jaar.
1.4 In artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is nader omschreven in welke gevallen het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging kan worden afgewezen en in welke gevallen de verblijfstitel van een gezinslid kan worden ingetrokken of de verlenging ervan kan worden geweigerd.
1.5 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de verblijfsvergunning verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
1.6 Volgens paragraaf B1/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, wordt de aanvraag om afgifte van een mvv getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2 Verweerder betoogt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning, nu referent ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan het middelenvereiste als neergelegd in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Volgens verweerder moet een verzoek om afgifte van een mvv als een verzoek om toegang en voorlopig verblijf en de aanvraag om een verblijfsvergunning als een verzoek om verblijf worden aangemerkt. Uit artikel 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan worden afgeleid dat deze richtlijn zich niet verzet tegen de zogeheten dubbele toets; een stelsel waarin afzonderlijk én het verzoek om toegang en voorlopig verblijf én het verzoek om verblijf worden getoetst aan dezelfde vergunningsvoorwaarden. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 14 juni 2007 (AWB 06/59858). Uit artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat verweerder niet gehouden is om een verblijfsvergunning te verlenen, indien niet (meer) wordt voldaan aan het middelenvereiste. Bovendien heeft eiseres bij de aanvraag om een mvv onjuiste dan wel onvolledige informatie verschaft. Tot slot betoogt verweerder dat van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen sprake is.
3 Eiseres stelt dat haar verzoek om gezinshereniging met de verlening van de mvv is aanvaard en verweerder derhalve ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn gehouden was haar een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van ten minste één jaar te verlenen. Voor een dubbele toets biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn geen ruimte. Eiseres verwijst daarbij onder meer naar het Verslag van de Europese Commissie aan de Raad van het Europees Parlement van 8 oktober 2008 betreffende de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG, bladzijden 21 en 22 van het rapport ‘MVV, weg ermee?’ van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken van september 2007, de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 16 november 2006 (LJN: AZ7350) en 19 juli 2007 (LJN: BB0718) en deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 7 november 2008 (LJN: BG4584). Voorts betwist eiseres dat referent ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan het middelenvereiste. Verder betoogt eiseres dat de afwijzing van de aanvraag om de verblijfsvergunning strijdig is met artikel 8 van het EVRM. Tot slot verzoekt eiseres om vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen op haar bezwaarschrift had moeten worden beslist.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Tussen partijen zijn de volgende feiten niet in geschil. Bij brief van 20 juni 2005 heeft referent de minister van Buitenlandse Zaken verzocht om een advies in verband met een door eiseres in te dienen aanvraag tot het verlenen van een mvv met als doel ‘verblijf bij echtgenoot […]’. Bij besluit van 21 december 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken die mvv verleend, geldig tot 22 maart 2006. Bij besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘verblijf bij echtgenoot, gezinsvorming’ afgewezen, omdat referent toen niet meer voldeed aan het middelenvereiste.
4.2 Uit artikel 20 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat de implementatietermijn van deze richtlijn op 3 oktober 2005 afliep. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn, neergelegd in artikel 13, eerste en tweede lid, onvoorwaardelijke geformuleerd en voldoende nauwkeurig om, na afloop van de implementatietermijn, rechtstreeks een beroep op te kunnen doen.
4.3 Uit artikel 2, aanhef en onder d, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan worden afgeleid dat een verzoek om gezinshereniging een verzoek is tot zowel toegang tot als verblijf in de lidstaat. Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt het verzoek tot toegang en verblijf ingediend en behandeld wanneer de gezinsleden verblijven buiten het grondgebied van de lidstaat van verblijf van de gezinshereniger. Zodra dat verzoek tot toegang en verblijf is aanvaard, dient de lidstaat op grond van artikel 13, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn de toegang toe te staan en dient op grond van het tweede lid een verblijfstitel met een geldigheidsduur van ten minste één jaar te worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, geen ruimte voor een stelsel waarin een verzoek om toegang en voorlopig verblijf buiten Nederland en een verzoek om verblijf binnen Nederland dient te worden ingediend en behandeld. Voor dat oordeel vindt de rechtbank ook steun in paragraaf 4.5.1 van het hiervoor aangehaalde rapport van de Europese Commissie en de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 7 november 2008.
4.4 Het beroep van verweerder op artikel 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt niet. Weliswaar biedt het derde lid van deze bepaling de mogelijkheid om in passende gevallen te aanvaarden dat een verzoek om toegang en verblijf wordt ingediend wanneer de gezinsleden zich reeds op het grondgebied van de lidstaat bevinden, maar zij biedt geen ruimte voor een stelsel waarin het verzoek om toegang en voorlopig verblijf buiten Nederland en het verzoek om verblijf binnen Nederland dient te worden ingediend en behandeld.
4.5 Ook het beroep van verweerder op artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn slaagt niet. Zoals hiervoor reeds is overwogen dient verweerder, indien het verzoek om toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging is aanvaard, een verblijfstitel met een geldigheidsuur van ten minste één jaar te verlenen. Indien een mvv is verleend, kan dus de aanvraag om een verblijfstitel niet worden afgewezen. Voormelde bepaling biedt om die reden ook enkel de mogelijkheid de verblijfstitel in te trekken of niet te verlengen en niet de mogelijkheid om een aanvraag om een verblijfstitel af te wijzen. Dat referent, naar verweerder stelt, ten tijde van het bestreden besluit niet meer voldeed aan het middelenvereiste en dat eiseres, naar verweerder stelt, bij de aanvraag om een mvv onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, doet hieraan niet af.
4.6 Nu het verzoek van eiseres om gezinshereniging met de afgifte van de mvv is aanvaard, had verweerder haar ingevolge het tweede lid van artikel 13 van de Gezinsherenigingsrichtlijn een verblijfstitel met een geldigheidsduur van ten minste één jaar moeten verlenen. Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard. De overige beroepsgronden behoeven om die reden geen bespreking.
4.7.1 In haar beroepschrift heeft eiseres verzocht verweerder te veroordelen in tot vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen verweerder op haar bezwaar had moeten beslissen. Verweerder heeft eerst na vijftien maanden beslist op het bezwaarschrift van eiseres, terwijl hij ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken op het bezwaarschrift had moeten beslissen, aldus eiseres.
4.7.2 Nu het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, kan het verzoek om schadevergoeding worden gebaseerd op artikel 8:73, eerste lid, van de Awb. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vallen echter procedures over de binnenkomst, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen buiten het bereik van artikel 6 van het EVRM en kan derhalve een verzoek om schadevergoeding niet worden gebaseerd op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling. Niettemin noopt naar het oordeel van de rechtbank het beginsel van rechtszekerheid ertoe dat op een bezwaarschrift binnen een redelijke termijn wordt beslist. In de onderhavige procedure is evenwel onvoldoende besproken gebleven of de redelijke termijn is overschreden, en zo ja, hoe groot de schade is die eiseres als gevolg daarvan heeft geleden. Verweerder zal bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een antwoord moeten geven op deze vragen. Het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van de Awb wordt derhalve afgewezen.
4.7.3 Het verzoek van eiseres om schadevergoeding is enkel gebaseerd op haar stelling dat verweerder de redelijke termijn heeft overschreden waarbinnen op het bezwaarschrift van eiseres had moeten worden beslist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te beoordelen of de redelijke termijn waarbinnen deze rechtbank op het beroepschrift had moeten beslissen, is overschreden.
5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 805,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 4 juni 2008 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 20 november 2008 met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 wijst het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:73, eerste lid, van de Awb af;
5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 805,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
6 gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. C. Laukens en E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 16 februari 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: