ECLI:NL:RBSGR:2009:BH4359

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 05-1025, 05-4900, 237924 (I.) en 249217 (II.)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag in een langdurige gezags- en omgangsprocedure met diagnostisch onderzoek

In deze zaak betreft het een langdurige gezags- en omgangsprocedure tussen de ouders van minderjarigen. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeschikking vastgesteld dat er contactherstel tussen de vader en de minderjarigen moet plaatsvinden, maar de moeder heeft hieraan geen medewerking verleend. De rechtbank oordeelt dat de stelling van de moeder dat omgang niet in het belang van de minderjarigen is, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt een gefaseerde omgangsregeling vast, waarbij het gezamenlijk gezag in stand blijft. De rechtbank heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om diagnostisch onderzoek en interactieobservaties, maar de moeder heeft deze onderzoeken gefrustreerd door niet mee te werken. De rechtbank benadrukt dat de houding van de moeder niet mag leiden tot het uitblijven van omgang tussen de vader en de minderjarigen. De rechtbank heeft besloten dat de omgangsregeling moet beginnen met een uur contact per week, met een opbouw naar meer frequentie in de daaropvolgende maanden. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen, omdat zij haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de minderjarigen is om contactherstel met de vader te realiseren, ondanks de bezwaren van de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
6x
Rekestnummers: FA RK 05-1025 (I. hoofdzaak) en 05-4900 (II. voorlopige voorzieningen)
Zaaknummer: 237924 (I.) en 249217 (II.)
Datum beschikking: 16 januari 2009
Scheiding en voorlopige voorzieningen
Beschikking op het op 22 februari 2005 ingekomen verzoek (I.) van:
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man]
wonende te [woonplaats]
advocaat: (thans) mr. N. Sprengers te Woerden,
alsmede op het op 30 augustus 2005 ingekomen verzoek (II.) van:
[de man]
wonende te [woonplaats]
advocaat: (thans) mr. N. Sprengers te Woerden,
waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen.
Procedure
Bij beschikking van 24 augustus 2007 van deze rechtbank en kamer heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek te verrichten en iedere verdere beslissing aangehouden. De verzoeken waarop nog dient te worden beslist zijn de verzoeken ten aanzien van het gezag, de omgangsregeling, de informatieregeling en de verdeling.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 30 oktober 2007, met bijlagen, van de raad;
- de brief d.d. 10 januari 2008 van de raad;
- de brief van 17 april 2008 van de raad;
- de brief d.d. 17 april 2008, met bijlagen, van de zijde van de man.
De rechtbank heeft naar aanleiding van deze brieven partijen bij brief d.d. 19 mei 2008 bericht over de voortgang van de procedure.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 29 juli 2008, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 31 juli 2008, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het briefrapport d.d. 1 augustus 2008 van de raad, kenmerk SK 1-110VIG;
- de brief d.d. 5 augustus 2008, met bijlagen, van de raad;
- de brief d.d. 24 november 2008 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 1 december 2008, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 1 december 2008, met bijlagen (waaronder een rapportage van FORA d.d. 25 november 2008, dossiernummer AC 82180), van de zijde van de man;
- het faxbericht d.d. 2 december 2008, met bijlagen, van de raad;
- het faxbericht van 6 januari 2009 van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht van 7 januari 2009 van de zijde van de man.
Op 5 december 2008 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man, bijgestaan door zijn advocaat, en mevrouw De Kok en mevrouw Best namens de raad.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
OMGANGSREGELING
Beschikking 24 augustus 2007 en brief 19 mei 2008
In voormelde beschikking heeft de rechtbank onder meer over de volgende zaken een oordeel gegeven.
De bijzondere omstandigheden in deze zaak zouden contact tussen de minderjarigen en de man niet langer in de weg moeten staan. Het contact moet worden hersteld. Dit contactherstel dient vooralsnog vorm te krijgen door middel van interactieobservaties. De interactieobservaties tussen de man en de minderjarigen zullen plaatsvinden op een door de raad te bepalen wijze en met door de raad te bepalen frequenties. Voorts moeten de man en de vrouw diagnostisch worden onderzocht. Deze onderzoeken dienen te worden uitgevoerd door een door de FPD in samenspraak met de raad uitgekozen bureau. Indien één der partijen hieraan niet zou willen meewerken, mag dit een onderzoek van de ander niet in de weg staan. De raad wordt verzocht de rechtbank op basis van de interactieobservaties en de onderzoeken te adviseren over de verzoeken aangaande de omgangsregeling en het gezag.
In de brief d.d. 19 mei 2008 heeft de rechtbank partijen meegedeeld wat de voortgang van de procedure dient te zijn, te weten (onder meer) dat:
- er tussen de man en de minderjarigen interactie-observaties moeten plaats vinden;
- indien de vrouw niet wenst mee te werken, alleen de man diagnostisch wordt onderzocht aan de hand van de reeds geformuleerde onderzoeksvragen, in zoverre deze zonder medewerking van de vrouw beantwoord kunnen worden. De rechtbank heeft hierbij meegedeeld dat zij uit een weigering mee te werken aan het opgedragen diagnostisch onderzoek de gevolgtrekking zal maken die zij geraden acht.
De diagnostische onderzoeken, de interactieobservaties en het advies van de raad
De vrouw is niet onderzocht
FORA (door het FPD aangewezen als onderzoeksinstantie) heeft aangegeven de vrouw niet te hebben onderzocht omdat de vrouw vasthoudt aan haar standpunt dat éérst onderzoek van de man dient plaats te vinden alvorens er gedacht kan worden aan een onderzoek, waarbij de minderjarigen betrokken zijn. Voorts stelt FORA dat moeder een klachtprocedure is gestart tegen de raad, waarvan zij eerst de uitkomst wil afwachten.
De raad merkt omtrent de medewerking van de vrouw onder meer op dat de vrouw bij voortduring aangeeft mee te willen werken, maar slechts onder haar voorwaarden. Voorts volgt er telkens een klacht op het moment dat de indruk bestaat dat er overeenstemming is bereikt en het proces voortgezet kan worden.
De man stelt dat de vrouw alle onderzoeken frustreert. Zij wil niet meewerken aan iets dat kan leiden tot een omgangsregeling.
De vrouw stelt mee te willen werken aan een diagnostisch onderzoek van haar. Zij was en is het echter niet eens met de wijze waarop FORA en de raad uitvoering hebben gegeven aan de opdracht van de rechtbank.
De man is onderzocht
De man is onderzocht door FORA. FORA heeft in voormelde rapportage d.d. 25 november 2008 de volgende onderzoeksvraag beantwoord: is er op basis van testonderzoek bij de ouders sprake van persoonlijkheids/mogelijke psychiatrische problematiek. FORA concludeert dat er ten tijde van en rond de episode waarin de frauduleuze feiten speelden, gesproken kon worden van psychiatrische problematiek bij de man, doch dat daarvan momenteel geen sprake lijkt te zijn. Wel is er sprake van een persoonlijkheidsfunctioneren met passief-afhankelijke kenmerken dat een duidelijke impact kan hebben op vaders functioneren in spanningsvolle situaties, waarin er van diverse kanten een beroep op hem wordt gedaan. Dit persoonlijkheidsprofiel levert niet onmiddellijk een contra-indicatie op voor een bezoekcontact met zijn kinderen. Het is niet waarschijnlijk dat een stapeling van stressfactoren, zoals die zich in het verleden heeft voorgedaan, zich zal voordoen ten aanzien van een omgangsregeling.
Ten tijde van het briefrapport van de raad was de man nog niet onderzocht. De raad heeft ter zitting verklaard het onderzoek van FORA (bewust) niet te hebben gelezen. Zij kan de rechtbank derhalve niet alsnog adviseren op basis van dit onderzoek.
De man verwijst naar het resultaat van het onderzoek, namelijk dat er geen sprake (meer) is van psychiatrische problematiek en dat er geen contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling.
De vrouw ziet in het verslag van FORA redenen om de minderjarigen nu niet aan contact met de man te willen blootstellen.
Er hebben geen interactie-observaties tussen de minderjarigen en de man plaatsgevonden.
FORA stelt de minderjarigen niet te hebben kunnen onderzoeken, omdat de vrouw vasthoudt aan haar standpunt dat er eerst onderzoek van de man dient plaats te vinden alvorens er gedacht kan worden aan onderzoek waarbij de minderjarigen betrokken zijn.
De raad stelt ervoor te hebben gekozen de interactieobservaties te laten uitvoeren door het specialistische onderzoeksbureau en pas ná afronding van het diagnostisch onderzoek. Deze observaties hebben niet plaatsgevonden. De raad ziet geen mogelijkheden meer om deze alsnog uit te laten voeren.
De man betreurt het dat de interactieobservaties niet hebben plaatsgevonden en hij wil deze het liefst alsnog laten plaatsvinden. De vrouw zou hiertoe verplicht moeten worden.
De vrouw wil niet meewerken aan interactieobservaties. Zij wil de minderjarigen op dit moment niet blootstellen aan contact met de man.
De raad heeft zich onthouden van advisering
De raad onthoudt zich van advies nu er geen specialistisch onderzoek is verricht.
Huidige standpunten
De vrouw
De vrouw wil dat er geen contactherstel tussen de minderjarigen en de man zal plaatsvinden, omdat dit om diverse redenen in strijd is met het belang van de minderjarigen. De rechtbank begrijpt dat de vrouw hiertoe drie (hoofd)argumenten aanvoert.
- De man lijdt aan geestelijke stoornissen, zodat hij de omgang niet op goede wijze kan invullen.
- De vrouw kan de omgang niet ondersteunen. Zij heeft het sowieso zwaar, maar zonder omgang tussen de minderjarigen en de man lukt het haar om een stabiele en rustige situatie voor de minderjarigen te creëren. Als er contact komt tussen de man en de minderjarigen kan zij dit niet meer aan, zo begrijpt de rechtbank.
- Het contact zal negatieve gevolgen hebben voor de minderjarigen. Het gaat nu goed met hen en ze zijn stabiel. Contactherstel zal dat verstoren.
De man
De man wil contact met de minderjarigen en voert daartoe onder meer het volgende aan. Er zijn van zijn zijde geen contra-indicaties voor een omgangsregeling. De man wenst dat de vrouw verplicht wordt mee te werken aan interactieobservaties en dat zal worden gezorgd dat de vertragingstactieken van de vrouw de rechtsgang niet langer zullen verstoren. Indien de vrouw blijft weigeren mee te werken aan de onderzoeken, dan wenst de man vaststelling van een omgangsregeling zoals verzocht, al dan niet gefaseerd opgebouwd.
De raad
De raad onthoudt zich van advies, maar benadrukt zowel in het rapport als ter zitting het uitgangspunt dat kinderen een natuurlijk verlangen hebben om van beide ouders een actueel beeld te hebben en te houden en met beiden een warme en betekenisvolle band op te bouwen en te onderhouden.
De raad heeft ter zitting verklaard dat de stelling van de vrouw dat de minderjarigen nu stabiel zijn, juist aanleiding zou moeten zijn om nu te onderzoeken of ze contactherstel aan zouden kunnen. Dit is de enige mogelijkheid om erachter te komen of contactherstel, bijvoorbeeld in de vorm van interactieobservaties, mogelijk is. Er moet volgens de raad een einde komen aan alle procedures, het liefst met rust voor alle betrokkenen.
De rechtbank betreurt dat er geen onderzoeken hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door de rechtbank bevolen en stelt vast dat de raad mede om die reden geen advies aan de rechtbank heeft kunnen uitbrengen.
De rechtbank beschouwt de handelwijze van de vrouw in deze procedure, te weten het telkens terugkomen op toezeggingen, het voeren van procedures over formaliteiten en het verbinden van voorwaarden aan haar medewerking aan onderzoeken door deskundige instellingen als een vertragingstactiek om te bewerkstelligen dat door tijdsverloop het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw hiermee niet in het belang van de minderjarigen gehandeld.
De vrouw heeft weliswaar gewezen op de haars inziens onjuiste aanpak van FORA en van de raad en op de noodzaak van het aanvaarden van haar voorwaarden, maar de rechtbank is van oordeel dat de vrouw met deze argumenten haar handelwijze niet kan rechtvaardigen.
De rechtbank neemt hierbij nog het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking voorop gesteld dat er contactherstel tussen de man en de minderjarigen zal moeten plaatsvinden. Voorts heeft de rechtbank onderzoeken én (niet zijnde: en daarna) interactieobservaties bevolen. Dit diende ertoe de rechtbank meer inzicht te verschaffen in het functioneren van de man en van de vrouw en in de ontwikkeling van de minderjarigen. Het belang van de minderjarigen was in dit uitgezette traject op een zo goed mogelijke wijze gewaarborgd. Het uiteindelijke voorstel van FORA voor de aanpak van het onderzoek voldeed op alle punten aan hetgeen de rechtbank heeft bevolen en had het argument van de vrouw dat omgang tussen de man en de minderjarigen niet in hun belang is kunnen onderbouwen. Nu de vrouw haar medewerking niet heeft verleend, is deze onderbouwing uitgebleven.
Voormelde handelwijze van de vrouw heeft er daarnaast toe geleid dat de rechtbank het thans niet meer aangewezen acht wederom nadere onderzoeken en/of interactieobservaties te gelasten. De rechtbank zal derhalve thans zonder een advies van de raad en zonder onderzoeksresultaten een beslissing moeten nemen op het verzoek van de man.
Alle stukken en het verhandelde ter terechtzitting in aanmerking nemende acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen een omgangsregeling met de man vast te stellen. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen door moeder naar voren is gebracht dat de weigering van moeder om mee te werken aan een omgangsregeling is terug te voeren op één reden, te weten het feit dat de man een poging zou hebben gedaan haar in haar slaap te wurgen. De man is echter voor de door hem ten laste gelegde poging tot doodslag door het gerechtshof vrijgesproken.
De vrouw heeft voorts niet betwist dat de man een goede vader voor zijn kinderen is en zij heeft ter zitting verklaard dat de man nimmer enige agressie tegen de minderjarigen heeft getoond.
Niet althans onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor een omgangsregeling in de persoon van de man. Het onderzoek van FORA in aanmerking nemende is niet althans onvoldoende gebleken dat er zodanige persoonlijksheids- of psychiatrische problematiek bij de man is dat dit in de weg staat aan een omgangsregeling. Wél staat vast dat in zijn algemeenheid het ontbreken van contact met een ouder voor een kind zeer schadelijke gevolgen kan hebben.
Daarnaast heeft de vrouw haar stelling dat omgang tussen de man en de minderjarigen niet in hun belang zou zijn niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat.
Het gaat - volgens de vrouw die de minderjarigen thans dagelijks verzorgt en opvoedt - goed met de minderjarigen, zij zijn stabiel. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de minderjarigen op dit moment genoeg draagkracht hebben om het contactherstel met hun vader om een goede manier vorm te geven. Dit geldt temeer nu, gelet op de verklaring van de vrouw, de minderjarigen weten wie de man is, er een foto van hem in hun huis staat en er over de man wordt gepraat. Voorts is nergens uit is gebleken dat de minderjarigen zelf geen contactherstel met de man wensen en is zelfs het tegendeel gebleken, zoals reeds in voormelde beschikking door de rechtbank is overwogen.
De rechtbank acht de - niet met een diagnostisch onderzoek onderbouwde - stelling van de vrouw dat zij niet in staat is mee te werken aan contactherstel onvoldoende om het verzoek van de man op grond daarvan af te wijzen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, behoudens de houding van de vrouw, zich op dit moment niets tegen contactherstel tussen de minderjarigen en de man verzet.
De rechtbank realiseert zich dat de houding van de vrouw tot gevolg kan hebben dat een omgangsregeling in de praktijk moeilijk ten uitvoer te leggen zal zijn, maar overweegt dat mede hierom interactieobservaties zijn gelast waaraan de vrouw niet mee wilde werken. Naar het oordeel van de rechtbank mag de houding van de vrouw er niet langer toe leiden dat omgang tussen de vader en de minderjarigen uitblijft.
Nu de rechtbank, als hierna te overwegen, het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen in stand laat en nu de huidige situatie is gewijzigd ten opzicht van de situatie ten tijde van de indiening van het verzoek van de man - de door de man verzochte omgangsregeling is nog gebaseerd op de situatie dat de man gedetineerd was -, zal de rechtbank een gefaseerde en opbouwende omgangsregeling vaststellen die haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de lange periode waarin er geen contact is geweest tussen de minderjarigen en de man, alsmede de nog jonge leeftijd van de minderjarigen. Op grond daarvan acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen te beginnen met een niet te lang maar wel frequent contact, op te bouwen op de navolgende wijze:
- vanaf 1 februari 2009 gedurende elke zaterdag een uur;
- vanaf 1 mei 2009 eens per twee weken een zaterdag- of zondagmiddag;
- vanaf 1 augustus 2009 eens per twee weken een zaterdag of zondag;
- vanaf 1 november 2009 eens per twee weken van zaterdagochtend tot zondagochtend;
- vanaf 1februari 2010 eens per twee weken een weekend.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw in het belang van de minderjarigen hen goed zal voorbereiden op het contactherstel met hun vader en hen stimuleert een positief contact met hem aan te gaan.
Gelet op de inhoud van de rapport van de raad en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank overwogen om een beschermingsonderzoek te laten plaatsvinden, omdat niet duidelijk is of en zo ja in hoeverre de ontwikkeling van de minderjarigen door de gang van zaken wordt bedreigd.
Ter terechtzitting heeft de raad aangegeven dat een dergelijk onderzoek - zonder medewerking van de vrouw - niets zal toevoegen aan datgene wat reeds op papier staat. De rechtbank vermag niet in te zien wat de reden is van de afwijzende houding van de vrouw ten aanzien van het bij haar af te nemen diagnostisch onderzoek, doch de rechtbank behoudt wel enige twijfels daaromtrent. Thans en zolang de vrouw meewerkt met het contactherstel bestaat naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende aanleiding voor een beschermingsonderzoek.
GEZAG
De vrouw heeft verzocht om toekenning aan haar van het eenhoofdig gezag. Zij heeft ter onderbouwing van dit verzoek - samengevat - gesteld dat de man zich niet als een verantwoordelijk vader heeft gedragen en daartoe verwezen naar de situatie waarin de man het gezin heeft gebracht. Voorts wijst zij op de slechte communicatie tussen partijen.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, gelet op de betwisting van de man, haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de vrijspraak van de man voor de door hem ten laste gelegde poging tot doodslag, welk gegeven de rechtbank tot uitgangspunt dient te nemen. Afgezien hiervan heeft de vrouw haar stelling dat de man zich niet als een verantwoordelijk vader heeft gedragen niet althans onvoldoende onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat de man zijn kinderen niet goed verzorgde en opvoedde en de vrouw heeft verklaard dat de man zich nimmer agressief jegens de minderjarigen heeft opgesteld. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de man zich vanaf het begin van deze procedure heeft ingezet voor het contactherstel met de minderjarigen, maar gelet op deze lopende procedure en de beslissingen die daarin door de rechtbank zijn genomen geen contact met hen heeft gezocht, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was. Voorts is weliswaar voldoende gebleken dat de communicatie tussen partijen slecht is, maar de rechtbank acht enkel deze slechte communicatie onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat beide ouders na een echtscheiding gezamenlijk met het gezag over hun kinderen belast blijven. Nu het traject van contactherstel tussen de minderjarigen en de man thans wordt ingezet, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen - die beiden de ouders van de minderjarigen zijn en zullen blijven - zich zullen inspannen in het belang van de minderjarigen hun communicatie over de minderjarigen te verbeteren.
De rechtbank overweegt wellicht ten overvloede dat haar beslissingen zowel hebben te gelden in de hoofdprocedure als in de voorlopige voorzieningen procedure, zodat beide procedures thans zijn beëindigd.
INFORMATIE
De vrouw heeft verzocht de door partijen in januari 2007 overeengekomen maandelijkse informatieverschaffing door de vrouw aan de man over de minderjarigen terug te brengen naar een informatieverschaffing elk kwartaal. De man heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Gelet op het feit dat de man de afgelopen jaren geen contact heeft gehad met de minderjarigen en partijen de regeling in het kader van een procedure bij de voorzieningenrechter zijn overeengekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding deze regeling op dit moment te wijzigen. Indien het contactherstel tussen de minderjarigen en de man een definitieve vorm heeft gekregen en de communicatie tussen partijen over de minderjarigen is verbeterd, ligt een eventuele wijziging van de overeengekomen regeling meer voor de hand. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen daarover alsdan in nader overleg zullen treden. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
VERDELING
Beide partijen hebben zich na de zitting van 5 december 2008 op verzoek van de rechtbank schriftelijk uitgelaten over de verdeling. De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken daaromtrent immers aangehouden in de beschikking van 9 december 2005. Beide partijen hebben verklaard in de faxberichten van 6 en 7 januari 2009 dat de verdeling reeds heeft plaatsgevonden en dat daaromtrent geen geschilpunten meer zijn. De rechtbank hoeft hierover dus niets meer te beslissen.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te Gouda,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 te Gouda,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2003 te Gouda,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2004 te Gouda,
bij de man zullen zijn:
- vanaf 1 februari 2009 gedurende elke zaterdag een uur;
- vanaf 1 mei 2009 eens per twee weken een zaterdag- of zondagmiddag van 13.30 uur tot 17.00 uur;
- vanaf 1 augustus 2009 eens per twee weken een zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- vanaf 1 november 2009 eens per twee weken van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagochtend 10.00 uur;
- vanaf 1 februari 2010 eens per twee weken een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur;
waarbij de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt,
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.J. Brink, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. T.A.E. Scheers als griffier, en uitgesproken door mr. M. Dam ter openbare terechtzitting van 16 januari 2009