Parketnummer 09/900799-08
Datum uitspraak: 26 februari 2009
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A.]
geboren te [plaats] (Egypte) op [geboortedatum] 1989,
[adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 februari 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 172 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 dagen, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (pistool), althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hard/met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) (hard/met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, na kalm beraad en rustig overleg, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) met een vuurwapen (pistool), althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hard/met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) (hard/met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool), althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op/getoond aan die [slachtoffer] en/of dit voorwerp
op het hoofd gezet van die [slachtoffer];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, dat:
1.
hij op 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool), (hard/met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en (met de vuist) (hard/met kracht) tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 19 oktober 2008 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool) op het hoofd gezet van die [slachtoffer].
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman stelt zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt dat er geen sprake is van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Hij voert daartoe drie gronden aan.
Zijn cliënt wist niet dat een van zijn mededaders een vuurwapen bij zich had. Bovendien ontbreekt bij zijn cliënt, volgens de raadsman, ook voorwaardelijk opzet hierop.
Daarnaast was het niet de bedoeling van zijn cliënt en mededaders om het slachtoffer zwaar te mishandelen; cliënt wilde het slachtoffer alleen een lesje leren. Door alleen met blote vuisten tegen het hoofd en lichaam te slaan kan niet bewezen worden dat zijn cliënt heeft gepoogd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Van voorbedachten rade is volgens de raadsman ook geen sprake. Verdachte was niet uit op een zware mishandeling, en daarover was ook geen kalm beraad of rustig overleg geweest.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman - zoals bij feit 1- naar voren gebracht dat zijn cliënt niet wist dat een van zijn mededaders een vuurwapen voorhanden had en dat hij dit zou gebruiken.
De raadsman verzoekt derhalve vrijspraak van de feiten 1 primair en 2.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en de verklaringen ter terechtzitting blijkt het volgende.
[A.] heeft op de vraag van [medeverdachte K.] om haar te helpen het slachtoffer een lesje te leren, van haar te horen gekregen dat het slachtoffer gewapend zou kunnen zijn. Vervolgens heeft [A.] zijn vriend [P.] gevraagd hem bij de beoogde afrekening te komen helpen. [A.] heeft [P.] gezegd dat het toekomstige slachtoffer misschien wel een wapen zou kunnen hebben. [A.] wist dat [P.] in het bezit was van een vuurwapen.
De rechtbank oordeelt dat onder deze omstandigheden [A.] de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn vriend [P.] - door [A.] zelf ingelicht over een mogelijk wapen bij het beoogde slachtoffer - bij de gevraagde assistentie zijn eigen wapen zou meenemen.
De rechtbank neemt dan ook voorwaardelijk opzet bij [A.] aan zowel bij de poging tot zware mishandeling, als bij de bedreiging in vereniging.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsman, dat mishandeling, waarbij alleen de vuisten worden gebruikt, niet tot een zware mishandeling kan leiden, oordeelt de rechtbank dat verdachten van vechtpartijen, waarbij alleen vuisten worden gebruikt, eveneens de aanmerkelijke kans aanvaarden dat hierdoor ernstig letsel kan ontstaan, zeker als er -zoals in dit geval- sprake is van twee man, die samen een ander aanvallen. Nu bovendien vaststaat, dat meermalen is geslagen met het wapen, is de kans op het toebrengen van ernstig letsel nog extra toegenomen.
De rechtbank ziet in het dossier genoeg aanwijzingen om te komen tot een bewezenverklaring van de mishandeling met voorbedachten raad. Immers, [medeverdachte K.] heeft [A.] uitdrukkelijk gevraagd om het latere slachtoffer een lesje te leren, en [A.] heeft [verdachte P.] uitdrukkelijk met dit doel naar Delft laten komen. Ze hebben elkaar ontmoet, en zijn samen in een auto naar hun doelwit gereden. In de auto hebben ze besproken hoe de afrekening zou worden uitgevoerd. Vervolgens heeft [medeverdachte K.] zoals afgesproken het slachtoffer naar buiten gelokt, en hebben [A.] en [P.] samen het slachtoffer aangevallen, met vuisten en het wapen geslagen en bedreigd. Deze gang van zaken levert mishandeling na kalm beraad en rustig overleg op, zoals bedoeld in artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte [A.] heeft samen met mededader [ P.], en op initiatief van mededader [medeverdachte K.] het slachtoffer [slachtoffer] aangevallen, waarbij met een vuurwapen en met de vuisten meermalen tegen hoofd en lichaam is geslagen. Het slachtoffer is voorts met dat vuurwapen bedreigd. Dit heeft zich afgespeeld, nadat verdachte en zijn mededaders in de auto onderweg naar het slachtoffer hadden afgesproken hoe zij zouden handelen om met het slachtoffer af te rekenen. De drie verdachten zijn midden in de nacht naar het huis van het slachtoffer gereden; daar heeft [medeverdachte K.], die een kennis van het slachtoffer was, het slachtoffer uit zijn woning gelokt. Direct nadat het slachtoffer naar buiten was gekomen, hebben [A.] en [ P.] hem onverhoeds aangevallen. [K.] heeft op een afstandje staan toekijken, hoe het slachtoffer te pakken werd genomen. Indien een groepje toevallige passanten niet had ingegrepen was de mishandeling wellicht nog ernstiger afgelopen.
Uit de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] is duidelijk gebleken dat het hele gebeuren een grote impact op hem heeft gehad. Hij heeft paniek ervaren en doodsangst uitgestaan. Na het voorval voelt hij zich onveilig als hij alleen is, hij voelt zich angstig, onrustig en onzeker. Het slachtoffer heeft het gevoel dat hij een ander mens is geworden. Bovendien heeft hij als gevolg van het voorval zich ziek moeten melden.
De verdachte heeft zijn vriendin [medeverdachte K.] willen helpen om verhaal te halen voor een beweerdelijke bedreiging door het slachtoffer. Hij heeft zich door haar laten meeslepen, zonder zich af te vragen wat de gevolgen van zijn handelwijze voor het slachtoffer zouden kunnen zijn. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan. Bovendien wordt de verdachte aangerekend dat hij een beroep heeft gedaan op zijn vriend [P.] om hem hierbij te helpen en hem zo bij strafbare feiten te betrekken. Ernstige gewelddadige feiten als deze versterken in hoge mate gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, hetgeen in het bijzonder geldt voor de mensen die hier ongewild getuige van zijn geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitieel Documentatieregister van
22 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal in 2004 voor misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag van 28 januari 2009.
De rechtbank acht een werkstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, op zijn plaats. Daarbij overweegt de rechtbank, dat een gevangenisstraf - die gelet op de ernst van de feiten in de rede ligt- voor deze verdachte als gevolg van zijn ernstige slechthorendheid als onevenredig zwaar moet worden aangemerkt.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 285, 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 172 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 1 november 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 3 november 2008,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 23 december 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 120 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een werkstraf voor de duur van 120 uren;
bepaalt dat de werkstraf bij gebreke van uitvoering zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Rossum, voorzitter,
Pabbruwe en Smelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2009