ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3892

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2131
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening asielaanvraag Sri Lankaanse nationaliteit in verband met binnenlands gewapend conflict

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 februari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Sri Lankaanse nationaliteit. De verzoeker, geboren in 1982, heeft een beroep gedaan op artikel 15c van de Definitierichtlijn, waarin wordt gesteld dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij uitzetting naar Sri Lanka, gezien het binnenlands gewapend conflict in het land. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er in het noorden van Sri Lanka een gewapend conflict heerst, maar dat de vraag of dit conflict zich ook naar andere delen van het land uitstrekt, complex is en nader onderzoek vereist. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch, evenals ambtsberichten van de overheid, die de situatie in Sri Lanka beschrijven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het niet treffen van de voorziening kan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de verzoeker, zoals uitzetting terwijl de bodemprocedure nog loopt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de verzoeker zwaarder wegen dan die van de staat, en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de beoordeling van asielverzoeken, vooral in situaties van gewapend conflict en mensenrechtenschendingen.

De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen om de uitzetting van de verzoeker te schorsen totdat er een beslissing is genomen op het beroepschrift, en heeft de kosten van de procedure vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 09/2131 (voorlopige voorziening)
V.nr.: [...]
inzake:
[verzoeker], geboren in [1982], van Srilankaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 22 januari 2009 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2009 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 6 februari 2009. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J. van Zantvoort, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig R. Kanagasabapathy, tolk in de Tamil-taal.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft de Srilankaanse nationaliteit, is Tamil en is afkomstig uit Jaffna (de Noordelijke Provincie). Toen verzoeker op school zat, is hij in 1999 benaderd door de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). De LTTE wilde dat verzoeker zou deelnemen aan militaire trainingen, hetgeen hij heeft geweigerd.
In de periode van 1995 tot 1999 heeft verzoeker in verschillende vluchtelingenkampen gezeten. In 1998 is verzoeker geraakt door granaatscherven, waarbij hij gewond is geraakt aan zijn hoofd en zijn benen. Hieraan heeft verzoeker een litteken aan zijn hoofd overgehouden. Daarna is verzoeker in Mannar gaan wonen. Op 2 mei 2008 is verzoeker in Colombo gearresteerd door de Criminal Investigation Department (CID). Verzoeker werd door de CID van betrokkenheid bij de LTTE verdacht vanwege het litteken op zijn hoofd. Verzoeker heeft toen één maand vastgezeten. In maart 2008 is verzoekers zwager ontvoerd door de CID. In september/oktober 2008 is verzoeker naar Dubai gegaan, omdat hij zich in Europa wilde vestigen. Toen dit niet lukte, is verzoeker teruggekeerd naar Sri Lanka. Begin januari 2009 is verzoeker uit Mannar vertrokken naar Colombo. Verzoeker is vervolgens op 15 januari 2009 per vliegtuig uit Sri Lanka vertrokken naar Nederland, alwaar hij op 16 januari 2009 is aangekomen. Op 17 januari 2009 heeft verzoeker de onderhavige aanvraag ingediend.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
6.1. Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Richtlijn), kan in aanmerking komen voor een subsidiaire beschermingsstatus, voor zover hier van belang, een onderdaan van een derde land ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn.
6.2. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
7.1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er in Sri Lanka sprake is van een binnenlands gewapend conflict als bedoeld in voornoemd artikel. Uit de bij de zienswijze overgelegde rapporten van - onder meer - Amnesty International en Human Rights Watch, maar ook uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2008 blijkt dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Het is de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een individuele bedreiging in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn. Zonder een uitleg van dit begrip door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) kan deze vraag niet worden beantwoord. Reeds gelet hierop kan de asielaanvraag van verzoeker niet binnen de AC-procedure worden afgedaan. Verweerder handelt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door steeds vast te blijven houden aan dezelfde uitleg van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn, aldus verzoeker.
7.2. Verweerder heeft zich - gelet op het bestreden besluit - op het standpunt gesteld dat artikel
29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 alle situaties van artikel 15 - dus ook die onder c - van de Richtlijn omvat. Ter zitting heeft verweerder het subsidiaire standpunt ingenomen dat uitsluitend in het noorden van Sri Lanka sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Verzoeker kan zich elders in Sri Lanka vestigen en kan daarom geen geslaagd beroep doen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn.
8.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 12 oktober 2007 (registratienummer 200702174/1) prejudiciële vragen aan het Hof heeft gesteld met betrekking tot de reikwijdte van het dit artikel en de daaraan verbonden toetsingscriteria. Aldus is thans niet duidelijk in welke mate individualisering van de gestelde vrees voor schade is vereist, noch in hoeverre er verband dient te bestaan tussen de gevreesde schade en het conflict. De vraag of verweerders standpunt juist is dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 alle situaties van artikel 15 - dus ook die onder c - van de Richtlijn omvat, kan derhalve eerst worden beantwoord als het antwoord op de prejudiciële vragen zijn ontvangen. Gelet op de ruime formulering van de door de AbRS gestelde prejudiciële vragen, betekent het vooralsnog niet dat aan verzoeker de bescherming op grond van deze bepaling in het kader van een voorlopige voorziening zal worden onthouden. In dit kader acht de voorzieningenrechter tevens de antwoorden van de advocaat-generaal, M. Poiares Maduro, van 9 september 2008 (zaak C-465/07) op voornoemde prejudiciële vragen van belang. In zijn antwoorden geeft de advocaat-generaal aan dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn zijns inziens ondermeer beoogt toepassing te vinden in situaties van willekeurig geweld dat dermate ernstig is dat in dat geval ieder die binnen de sfeer van dit geweld komt, risico kan lopen op ernstige schade aan zijn persoon of zijn leven.
8.2. Met betrekking tot verweerders subsidiaire standpunt, stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat dit standpunt in het bestreden besluit niet als motivering voor de conclusie dat verzoeker geen rechten kan ontlenen aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn, is gebruikt. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat met name in het noorden van Sri Lanka kan worden gesproken van een binnenlands gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c,. van de Richtlijn. De vraag of er ook elders in Sri Lanka sprake is van een binnenlands gewapend conflict en of de gevolgen van dit conflict merkbaar zijn in andere delen van het land is evenwel een complexe vraag die nader onderzoek en een nadere motivering vergt. De uitspraak van de AbRS van 16 januari 2009 (200706161\1) maakt dit niet anders. Immers, in die zaak werd niet alleen de herkomst van de betrokkene betwist, maar is de vraag of behalve in het noorden van Sri Lanka het gewapend conflict zich tevens in de overige gebieden van het land doet gevoelen in het midden gelaten. Enkel is overwogen dat niet van algemene bekendheid is dat in alle delen van Sri Lanka op het moment van dat bestreden besluit sprake was van een zodanig conflict. In het onderhavige geval is door eiser gemotiveerd gesteld dat het gewapende conflict zich uitstrekt tot, dan wel gevolgen heeft in het gehele land. Zo is onder andere gewezen op de antwoorden van de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de kamerleden Ferrier en Van Gennip, waarin zij onder andere melden dat de LTTE terugslaat door middel van aanslagen door het gehele land. Gelet hierop kan het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen worden ontzegd.
8.3. Nu de strekking van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn onvoldoende duidelijk is, verzoeker gemotiveerd heeft gesteld dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Sri Lanka, verweerder zich ter zitting subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat in het noorden van Sri Lanka sprake is van een gewapend conflict en nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder nader onderzoek kan worden uitgesloten dat dit conflict zich ook uitstrekt naar andere delen van Sri Lanka, kan niet op voorhand worden gezegd dat de situatie van verzoeker niet onder de werking van artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn kan vallen.
9.1. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:86 van de Awb en onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Om dezelfde reden acht de voorzieningenrechter zich binnen het bestek van de voorlopige voorzieningenprocedure, die zich kenmerkt door korte termijnen en door enkelvoudige behandeling, evenmin goed in staat om een adequate inschatting te maken ten aanzien van de uitkomst van de beroepsprocedure.
9.2. De voorzieningenrechter zal derhalve een nadere, op de zaak toegesneden, belangenafweging maken, zonder daarbij een prognose ten aanzien van de afloop van de bodemzaak te maken. De voorzieningenrechter zal zich hierbij, conform bestendige rechtspraak, rekenschap geven van de mate van ingrijpendheid van toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, het nadeel van de ene partij in verhouding tot dat van de andere partij, de vraag of de gevraagde voorziening ertoe strekt dat wordt toegekend wat er in het bestreden besluit is geweigerd en de mate van onomkeerbaarheid van het treffen of niet treffen van een voorlopige voorziening.
9.3. Toewijzing van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. Er wordt geen voorlopig oordeel gegeven over de uitkomst van de bodemzaak; toewijzing van het verzoek komt in feite slechts neer op het bevriezen van de status quo bij wijze van ordemaatregel, zonder dat ook maar op enigerlei wijze wordt vooruitgelopen op de nog te maken beoordeling in de bodemzaak.
9.4. Wat betreft de mate van onomkeerbaarheid van het treffen of niet treffen van de voorlopige voorziening overweegt de voorziengenrechter dat het niet treffen van de voorziening kan leiden tot een situatie waarin verzoeker wordt uitgezet, terwijl nog niet is beslist in de bodemprocedure. Dat een dergelijke uitzetting onomkeerbare gevolgen voor verzoeker kan hebben, is op dit moment, zolang de hierboven genoemde rechtsvragen niet zijn beantwoord, niet uitgesloten te achten.
10. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter al op grond van het voorgaande aan verzoekers belangen doorslaggevend gewicht toe. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen.
11. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek toe in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat de voorzieningenrechter heeft beslist op het beroepschrift van 22 januari 2009, bekend onder nummer AWB 09/2129;
- veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2009.
De griffier
De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: PD
Coll.: EW
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.