Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Inzake:
[eiser], geboren in [1984], van gestelde Burundische nationaliteit,
gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
en:
de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder, gemachtigde: mr. M. Verdoner, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 juni 2006 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Op 18 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Nsabimbona, tolk Swahili.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Burundi in 1996 heeft verlaten wegens de strijd tussen de Hutu’s en Tutsi’s. Eisers moeder was een Tutsi en eisers vader een Hutu. Na het vertrek uit zijn land van herkomst heeft eiser in Tanzania, Kenia, Rwanda en Oeganda verbleven.
3.1 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten die zijn reisverhaal onderbouwen niet aan hem is toe te rekenen. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Van het relaas van eiser dient daarom een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Eiser heeft zijn relaas echter niet aannemelijk gemaakt omdat niet geloofwaardig is dat hij afkomstig is uit Burundi. In dit kader is van belang dat in het rapport Taalanalyse van het Bureau Land en Taal van de IND (BLT) van 1 december 2006, opgemaakt door de taalanalist met de code KIR1, wordt geconcludeerd dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi. Aan deze conclusie liggen drie punten ten grondslag. De taalanalist constateert allereerst dat eiser niet in staat is om concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn beweerde herkomstomgeving. Daarnaast merkt de analist op dat eiser geen Kirundi spreekt. Van iemand die geboren en getogen is in Burundi mag verwacht worden dat hij op zijn minst enige actieve kennis heeft van het Kirundi, ook als Swahili zijn eerste taal is. Verweerder verwijst in dit kader naar het algemeen ambtsbericht Burundi van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2006. Ten slotte constateert de analist dat eiser standaard Swahili spreekt met een tongval die hem buiten Burundi plaatst.
3.2 Eiser heeft aangevoerd dat een taalanalyse in deze zaak geen geschikt middel is om zijn nationaliteit vast te stellen, omdat hij op jonge leeftijd Burundi heeft verlaten en daarna in meerdere landen heeft gewoond, wat gevolgen heeft voor de mate waarin eiser de moedertaal nog beheerst. Eiser heeft tijdens de besluitvormingsfase een dossieranalyse van 19 april 2007 en een contra-expertise van 14 augustus 2007, opgemaakt door dr. V.A. de Rooij van de Taalstudio overgelegd. In de dossieranalyse is te lezen dat het twijfelachtig is of een analyse van het Swahili uitsluitsel zal kunnen geven over de oorspronkelijke herkomst van eiser nu het zeer waarschijnlijk is dat het Swahili van eiser is beïnvloed door andere mensen, zoals zijn moeder. Uit de overgelegde contra-expertise blijkt dat De Rooij van mening is dat het zeer waarschijnlijk is dat eiser Swahili als native of eerste taal heeft. Op basis van zijn spraak is het echter onmogelijk om eisers herkomst te herleiden tot één bepaalde regio of één land. In de contra-expertise wordt gesteld dat het Swahili in Burundi in sterk uiteenlopende varianten wordt gebruikt. In de contra-expertise wordt er verder op gewezen dat de tolk het standaard Swahili heeft gesproken en dat niet vast te stellen is in hoeverre het Swahili van eiser het product is van ‘convergerende accommodatie’. De analist acht het zeer wel mogelijk dat eisers eventueel eerder opgedane passieve of actieve kennis van het Kirundi verloren is gegaan. Ook schrijft de analist dat niet vergeten moet worden dat niet alle Burundezen Kirundi spreken. Verder wordt gewezen op het ontbreken van elke argumentatie in het rapport van KIR1 en het feit dat een beschrijving van de taalsituatie in Burundi ontbreekt.
3.3 BLT heeft op 15 november 2007 een reactie gegeven op de door eiser overgelegde contra-expertise. In deze reactie is te lezen dat het in deze zaak van belang is om de vraag te beantwoorden of eiser Swahili spreekt zoals dat gangbaar is in Burundi. Indien blijkt dat dit standaard Swahili betreft, zoals in deze zaak, is dit aanleiding om te concluderen dat eiser op basis van zijn spraak niet te herleiden is tot Burundi. In de reactie van BLT wordt ten slotte de deskundigheid van De Rooij ter discussie gesteld, omdat hij geen native speaker van het Swahili of het Kirundi van Burundi is.
3.4 In beroep heeft eiser een weerwoord van de Taalstudio op de reactie van BLT overgelegd van 3 april 2008. In deze reactie is vermeld dat De Rooij linguïst is en gepromoveerd op een onderzoek naar een variant van het Swahili uit de Democratische Republiek Congo (DRC). Hij is geselecteerd volgens de criteria van de Guidelines for the use of language Analysis in relation to Questions of National Origin in Refugee Cases (Guidelines). De Taalstudio werpt verder vragen op over de deskundigheid van de auteur van het stuk van BLT, nu deze reactie niet is ondertekend. Ook plaatst de Taalstudio vraagtekens bij de deskundigheid van KIR1. Deze laatste analist is geen linguïst terwijl deze eis volgens de Guidelines wél aan een taalanalist dient te worden gesteld. Verder is onduidelijk wat de taakverdeling is tussen deze analist en de linguïsten die zijn verbonden aan BLT. Ten slotte merkt de linguïst van de Taalstudio op dat eiser het Kirundi niet actief beheerst maar aangeeft deze taal wél te verstaan en dat de passage in het ambtsbericht waarnaar verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt geen bronnen vermeldt.
3.5 In beroep heeft verweerder een brief van BLT overgelegd van 18 augustus 2008. Hierin schrijft BLT dat het duidelijk moge zijn dat de eerdere reactie van BLT is opgesteld door één van de vier academisch geschoolde linguïsten die op BLT werkzaam zijn.
Daarnaast schrijft BLT dat in de Guidelines ten onrechte de specifieke deskundigheid van een moedertaalspreker terzijde wordt geschoven. Verder stelt BLT dat de werkwijze en waarborgen van de taalanalisten en linguïsten die werkzaam zijn bij BLT, in tegenstelling tot die van de Taalstudio, bekend zijn en gepubliceerd in het Werkkader taalanalisten IND (werkkader). In de brief wordt ten slotte nog opgemerkt dat de analist KIR1 zelf een actieve beheersing heeft van het Swahili van Burundi en daardoor kennis uit eigen waarneming heeft.
3.6 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd naar voren gebracht dat de conclusie in het ambtsbericht waarschijnlijk is gebaseerd op eigen onderzoek van het ministerie van Buitenlandse zaken. Verder heeft verweerder verklaard dat bij iedere taalanalyse een linguïst betrokken is. Ten slotte kon verweerder niet aangeven wat de consequentie zou zijn, indien één van de punten waarop de taalanalyse is gebaseerd weg zou vallen.
4.1 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
4.2 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
4.3 In beroep heeft eiser niet bestreden dat hem kan worden tegengeworpen dat hij de bescheiden, die tijdens zijn reis naar Nederland zijn gebruikt, niet heeft overgelegd, noch dat hij onvoldoende
informatie over de door hem afgelegde reis heeft kunnen verschaffen. Gelet hierop heeft verweerder
die omstandigheid bij de waardering van de geloofwaardigheid van de verklaringen ten nadele van
eiser bij het onderzoek naar de aanvraag kunnen betrekken. Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in C14/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), dient er van eisers relaas in dat geval een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
4.4 Verweerder heeft binnen dit toetsingskader zijn conclusie dat niet geloofwaardig is dat eiser afkomstig is uit Burundi uitsluitend gebaseerd op het rapport taalanalyse van BLT van 1 december 2006.
4.5 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), komt verweerder, door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de desbetreffende vreemdeling, een taalanalyse te laten uitvoeren, de desbetreffende vreemdeling tegemoet bij de voldoening aan de op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit en nationaliteit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2005, 200409345/1, JV 2005/188). Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de desbetreffende vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen.
4.6 Eiser heeft aangevoerd dat niet van de deskundigheid van de taalanalist van BLT kan worden uitgegaan omdat ook personen zonder enige linguïstische opleiding zich taalanalist mogen noemen. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling nu, gelet op de in het werkkader voorziene selectieprocedure, de wijze van begeleiding door wetenschappelijk opgeleide linguïsten en de kwaliteitscontroles op de taalanalyses door middel van cross-checks, de deskundigheid van taalanalisten werkzaam bij BLT voldoende is gewaarborgd. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2007 (200607305/1, JV 2007/230).
4.7 Ook verweerders stelling dat De Rooij in deze zaak niet kan optreden als deskundige, omdat hij geen ‘native speaker’ is, kan de rechtbank niet onderschrijven. Uit de contra-expertise en de brief van de Taalstudio van 3 april 2008 blijkt dat de opsteller van de contra-expertise, te weten De Rooij, een academisch opgeleide linguïst is die op een onderzoek naar een variant van het Swahili uit de DRC is gepromoveerd. Vanuit die achtergrond is hij ook goed op de hoogte van de literatuur over andere dialecten van het Swahili in centraal Afrika. Uit voormelde brief van de Taalstudio komt verder naar voren dat de opsteller van de contra-expertise geselecteerd en werkzaam is volgens de criteria en richtlijnen van de Guidelines. Deze gegevens zijn controleerbaar en bieden geen grond voor het oordeel dat de opsteller van de contra-expertise niet onafhankelijk is. Er zijn geen aanknopingspunten om aan de deskundigheid van De Rooij te twijfelen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 (200703094/1, JV 2007/481).
4.8 Aan de taalanalyse zijn drie pijlers ten grondslag gelegd, die alle drie door eiser zijn bestreden. De eerste pijler betreft de informatie die eiser kon verstrekken over zijn beweerde herkomstomgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gestelde vertrek van eiser op elfjarige leeftijd uit Burundi in dit kader niet afdoet aan de conclusie van de taalanalyse. Van iemand die stelt tot zijn elfde levensjaar in Burundi te hebben verbleven, mag verwacht worden dat hij enige kennis heeft over dat land.
4.9 De taalanalyse is verder gebaseerd op het ambtsbericht van Burundi van november 2006. Op grond van deze informatie stelt verweerder dat het van iemand die geboren en getogen is in Burundi verwacht mag worden dat hij op zijn minst enige actieve kennis heeft van het Kirundi. Hetgeen eiser in dit kader naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende concreet om te concluderen dat verweerder niet mocht afgaan op de informatie hieromtrent uit het ambtsbericht. De stelling in de contra-expertise op pagina vijf dat niet alle Burundezen Kirundi spreken en dat met name in Buyenzi maar ook in andere stedelijke centra velen Swahili als eerste taal spreken, is onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan het ambtsbericht en de taalanalyse.
4.10 Het derde element waar de taalanalyse op is gebaseerd, betreft de tongval waarmee eiser Swahili spreekt. Deze tongval zou eiser buiten Burundi plaatsen. In de reactie van BLT van 18 augustus 2008 is opgemerkt dat de taalanalist KIR1 een actieve beheersing heeft van het Swahili van Burundi en daardoor kennis heeft uit eigen waarneming. De door eiser ingeschakelde contra-expert heeft in het rapport onder meer gesteld dat het twijfelachtig is of een analyse van het Swahili uitsluitsel zal kunnen geven over de oorspronkelijke herkomst van eiser, nu het zeer waarschijnlijk is dat het Swahili van eiser is beïnvloed door contacten met sprekers van andere varianten van het Swahili. De rechtbank merkt in dit kader op dat eiser heeft gesteld dat hij handel heeft gedreven in landen waar andere varianten van het Swahili wordt gesproken, waardoor zijn uitspraak kan zijn beïnvloed. Verweerder is hier in het bestreden besluit niet gemotiveerd op ingegaan en BLT in zijn reacties evenmin. Hetzelfde geldt voor de stelling van De Rooij dat er niet één Swahili bestaat in Burundi, maar dat het Swahili in Burundi in sterk uiteenlopende varianten worden gebruikt. Deze conclusie wordt in diens rapport met verschillende literatuurverwijzingen onderbouwd. De rechtbank acht de reactie van BLT dat KIR1 het Swahili van Burundi actief spreekt en dus kennis heeft uit eigen waarneming onvoldoende om deze goed onderbouwde stelling van De Rooij te weerleggen. Nu het BLT in zijn reactie bovendien spreekt over “het” Swahili van Burundi lijkt het erop dat niet is onderkend dat er verschillende varianten van het Swahili in Burundi worden gesproken. De rechtbank acht in dit kader relevant dat in het rapport taalanalyse van 1 december 2006 noch in de nadere reacties van het BLT is aangegeven waarin het Swahili van eiser afwijkt van het Swahili dat van hem verwacht kan worden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de contra-expertise dusdanige twijfels oproept met betrekking tot dit element van de taalanalyse, dat het bestreden besluit op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert. Verweerder dient zich te buigen over de vraag of een taalanalyse in het Swahili in dit geval een deugdelijk middel is om duidelijkheid te verkrijgen over de herkomst van eiser.
4.11 Omdat verweerder ter zitting niet kon aangeven in hoeverre de conclusie van de taalanalyse nog overeind blijft na het wegvallen van deze pijler, ziet de rechtbank aanleiding om het beroep van eiser gegrond te verklaren. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met art. 3:46 van de Awb.
4.12 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzitter, en mrs. L. van Es en E.H. de Jong-van Dooijeweert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2009.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.