ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3863

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/45518
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schending van het recht op rechtsbijstand van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de opheffing van de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.A. Jansen, stelde dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. Tijdens het strafrechtelijk voortraject had hij herhaaldelijk aangegeven dat hij mr. Jansen wilde raadplegen, wat ook in het proces-verbaal van het gehoor voor de inbewaringstelling was vastgelegd. Ondanks deze verzoeken werd hij zonder de aanwezigheid van zijn advocaat gehoord, wat de rechtbank als een ernstig procedureel gebrek beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser, ondersteund door de omstandigheden van de zaak, meer gewicht hadden dan de inhoud van het proces-verbaal. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet had voldaan aan de vereisten van het beleid, dat voorschrijft dat er twee uur gewacht moet worden met het horen van de eiser na de inbewaringstelling. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat de bewaring van de eiser vanaf het begin onrechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande 13 januari 2009. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de eiser, vastgesteld op € 675,--, en de proceskosten van de eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte het belang van het recht op rechtsbijstand, vooral in situaties van detentie, en concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser diende uit te vallen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2009 inhoudende mondelinge
Uitspraak
op grond van artikel 8:67 j? 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/45518
V-nr.: [...]
inzake:
[eiser], van (gestelde) Algerijnse nationaliteit,
gemachtigde: mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Groenendijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Eiser is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F. Lahraoui, als tolk in de Arabische taal.
Op 30 december 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Het onderhavige beroep betreft een eerste beroep. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
MOTIVERING
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Gebleken is dat eiser in de gehoren tijdens het strafrechtelijk voortraject reeds heeft aangegeven dat hij een voorkeursadvocaat heeft die hij wilde raadplegen. Dit is in ieder geval vermeld in het proces-verbaal van het gehoor voor de inverzekeringstelling. Eiser heeft ter zitting onbestreden gesteld dat hij gedurende drie dagen, iedere dag, heeft aangegeven dat hij advocaat Jansen wilde spreken, en dat hij dit ook heeft gezegd bij het gehoor voor de inbewaringstelling. Blijkens het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is mr. Jansen voor de aanvang van het gehoor per fax ook op de hoogte gesteld van eisers inbewaringstelling.
Dat, zoals dit proces-verbaal voorts vermeldt, vervolgens door eiser gezegd zou zijn dat hij geen behoefte had aan aanwezigheid van zijn advocaat tijdens het gehoor en dat het voldoende zou zijn als zijn advocaat hem in de verdere procedure zou bijstaan, acht de rechtbank, gelet op hiervoor genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet aannemelijk. Die genoemde omstandigheden duiden er eerder op dat eiser wel degelijk heeft aangegeven dat hij zijn advocaat bij het gehoor aanwezig wilde laten zijn dan dat hij dat niet zou hebben gezegd. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks de sterke bewijskracht die normaliter toekomt aan een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, in dit geval sterkere bewijskracht toekomt aan eisers verklaringen, nu die verklaringen worden gesteund door de genoemde omstandigheden waaronder met name de vermelding in het proces-verbaal van gehoor voor de inbewaringstelling dat mr. Jansen wel per fax op de hoogte is gesteld van de op handen zijnde inbewaringstelling.
Vervolgens is niet, zoals verweerders beleid voorschrijft, twee uur gewacht met het horen van eiser maar is direct met het gehoor begonnen zonder aanwezigheid van mr. Jansen. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een procedureel gebrek op van ernstige aard. Dit leidt eerst tot onrechtmatigheid van de maatregel indien de belangen van de bewaring niet in redelijke verhouding staan tot het door het gebrek geschonden belang. In het onderhavige geval heeft verweerder onder meer aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf en gebruik heeft gemaakt van aliassen. Daartegenover staat dat eiser niet ongewenst is verklaard en er geen sprake is van een staatsveiligheidsbelang. Tevens is er van de kant van eiser sprake van een medisch belang. De ernst van het gebrek is niet onaanzienlijk te achten. Zeker in situaties van detentie is het recht op rechtsbijstand een belangrijke waarborg. De genoemde belangen over en weer in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bewaring van aanvang af onrechtmatig geweest. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 13 januari 2009.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen, maar ziet aanleiding de hoogte van de schadevergoeding te matigen tot 50 %, en wel tot een bedrag van € 52,50-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 40,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 675,--. (6 x € 52,50 en 9 x € 40,--).
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, beveelt dat de bewaring ingaande 13 januari 2009 wordt opgeheven, veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 675,-- (zegge: zeshonderd en vijfenzeventig euro), te betalen aan eiser; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
M.M.J. Mooijer mr. H.J.M. Baldinger
griffier voorzitter
afschrift verzonden op: 15 januari 2009
Conc.:
Coll.:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.