ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3863
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M.J. Mooijer
- H.J.M. Baldinger
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring en schending van het recht op rechtsbijstand van een Algerijnse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de opheffing van de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.A. Jansen, stelde dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. Tijdens het strafrechtelijk voortraject had hij herhaaldelijk aangegeven dat hij mr. Jansen wilde raadplegen, wat ook in het proces-verbaal van het gehoor voor de inbewaringstelling was vastgelegd. Ondanks deze verzoeken werd hij zonder de aanwezigheid van zijn advocaat gehoord, wat de rechtbank als een ernstig procedureel gebrek beschouwde.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser, ondersteund door de omstandigheden van de zaak, meer gewicht hadden dan de inhoud van het proces-verbaal. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet had voldaan aan de vereisten van het beleid, dat voorschrijft dat er twee uur gewacht moet worden met het horen van de eiser na de inbewaringstelling. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat de bewaring van de eiser vanaf het begin onrechtmatig was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande 13 januari 2009. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de eiser, vastgesteld op € 675,--, en de proceskosten van de eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte het belang van het recht op rechtsbijstand, vooral in situaties van detentie, en concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser diende uit te vallen.