Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:
[eiser], geboren in [1956], van (gestelde) Chinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: G.I. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie .
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 25 januari 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 30 januari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 2 februari 2009 is de maatregel van bewaring opgeheven vanwege gebrek aan zicht op uitzetting.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 10 februari 2009. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door mr. N. Hollander, kantoorgenoot en waarnemer van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Weliswaar heeft verweerder inmiddels de bewaring opgeheven, maar gelet op het verzoek om schadevergoeding heeft eiser procesbelang bij de vaststelling van de onrechtmatigheid van de bewaring en de gegrondverklaring van het beroep. Het opleggen van de maatregel van bewaring was om drie redenen van meet af aan onrechtmatig.
Ten eerste had eiser niet betrokken moeten worden in de controle naar identiteitsdocumenten in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), die plaatsvond in het restaurant op 25 januari 2009. Eiser was uitsluitend als klant aanwezig en werd niet werkend aangetroffen. Nu de Wav-controle van eiser om die reden onrechtmatig was, kan niet worden gezegd dat er sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Daarom ontbrak ook de bevoegdheid om eiser in het kader van de Vw 2000 staande te houden en vervolgens in bewaring te stellen.
Ten tweede was verweerder van meet af aan op de hoogte van het feit dat eiser de Chinese nationaliteit bezit. Nu er volgens recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geen zicht op uitzetting is naar China is de inbewaringstelling in strijd met artikel 59 van de Vw 2000.
Ten derde voert eiser aan dat verweerder gedurende de inbewaringstelling onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Ten eerste was de Wav-controle niet onrechtmatig. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 25 januari 2009 blijkt dat de verbalisant eiser werkend in de keuken van het restaurant heeft aangetroffen.
Ten tweede kon niet worden aangenomen dat er geen sprake was van reëel zicht op uitzetting. Ondanks het feit dat eiser de Chinese nationaliteit bezit, diende eerst te worden gecontroleerd of eiser op korte termijn aan een paspoort of andere reisdocumentatie kon komen. Verder diende ook te worden onderzocht of eiser mogelijkerwijs naar een ander land uitgezet zou kunnen worden. Gedurende de tijd die voor deze activiteiten nodig was, was de voortduring van de bewaring gerechtvaardigd.
Ten derde stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van onvoldoende voortvarendheid. Eiser is gehoord en er is dactyloscopisch onderzoek verricht.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de bewaring op 2 februari 2009 is opgeheven. Thans staat ter beoordeling of de door eiser aangevoerde beroepsgronden leiden tot het oordeel dat de bewaring reeds op een eerder moment onrechtmatig was.
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (uitspraak van 26 juli 2001 in zaak no. 200102650/1, AB 2001, 273), is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. In dit geval is sprake van een controle ter uitvoering van de Wav. Zoals de AbRS ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 juli 2002 in zaak no. 200202606/1, JV 2002/297), staat de rechtmatigheid van zodanige controle, een feitelijke handeling, niet zijnde een besluit, niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter.
Volgens paragraaf A3/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor zover thans van belang, mag mede op basis van ervarings- en omgevingsgegevens een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden aangenomen, als bijvoorbeeld sprake is van een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav. Uit het proces-verbaal van 25 januari 2009 blijkt dat eiser werkend is aangetroffen en dat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Deze informatie levert naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op, op grond waarvan eiser krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staande gehouden.
Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op de recente uitspraken van de AbRS, er geen reëel zicht op uitzetting naar China bestaat. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het in beginsel niettemin mogelijk is dat het vereiste zicht op uitzetting aanwezig is. Dit kan het geval zijn wanneer zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat een betrokkene naar een derde land kan worden uitgezet of dat hij beschikt over een geldig paspoort.
In het onderhavige geval valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet in te zien wat de concrete aanknopingspunten voor onderzoek waren. Eiser heeft immers al in het gehoor van staandehouding, overbrenging en ophouding van 25 januari 2009 verklaard dat hij de Chinese nationaliteit heeft, dat hij sinds 2000 in Nederland verblijft en dat hij toen hij China verliet zijn paspoort heeft afgegeven. Voorts heeft hij verklaard dat hij twee keer asiel heeft gevraagd in Nederland en dat hij hier geen huis, familie, relatie of geld heeft. Nu verder is gebleken dat het door verweerder verrichte onderzoek geen resultaat heeft opgeleverd kan niet anders worden geoordeeld dan dat het zicht op uitzetting van meet af aan ontbrak. De maatregel is dan ook in strijd met artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw opgelegd. Het beroep is gegrond. De rechtbank komt niet toe aan de derde beroepsgrond van eiser.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (3 dagen) en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (5 dagen), derhalve in totaal € 715,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 715,-- (zegge: zevenhonderdvijftien euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. Lindeboom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.