ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3843

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3207
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling tijdens Wav-controle

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2009 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser van (gestelde) Tunesische nationaliteit. Eiser was op 27 januari 2009 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) tijdens een controle op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat uit het proces-verbaal van aanhouding bleek dat de verbalisant niemand werkend had aangetroffen. De rechtbank verwierp de stelling van verweerder dat eiser in een magazijn was aangetroffen en daaruit moest worden afgeleid dat hij aan het werk was. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende bewijs was dat eiser in het kader van de Wav-controle naar zijn identiteitsbewijs was gevraagd, en dat de verbalisant niet bevoegd was om eiser aan te houden.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de maatregel onrechtmatig was opgelegd omdat eiser vanaf het begin van de bewaring had aangegeven Nederland te willen verlaten en hij beschikte over een geldig paspoort en middelen van bestaan. De rechtbank concludeerde dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding moest betalen aan eiser voor de onterecht opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1195,--, en de proceskosten op € 644,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 09/3207
V-nr.: [...]
inzake:
[eiser], van (gestelde) Tunesische nationaliteit,
gemachtigde: mr. A. Koopsen, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: G.I. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 27 januari 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 2 februari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 10 februari 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.L. Selmi als tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring vanaf het moment van oplegging onrechtmatig is. Eiser zou zijn aangetroffen tijdens een controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Blijkens het proces-verbaal heeft de desbetreffende verbalisant niemand werkend aangetroffen. De verbalisant geeft enkel aan dat hij twee personen zag in een ruimte dat als magazijn was ingericht. Nu vaststaat dat eiser geen werkzaamheden verrichtte, was er evenmin aanleiding om eiser in het kader van de Wav-controle naar zijn paspoort te vragen. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij, anders dan in het proces-verbaal van aanhouding wordt vermeld, direct zijn paspoort heeft getoond toen hem erom werd gevraagd. Dit wordt bovendien bevestigd door het proces-verbaal van overbrenging en ophouding waarin staat dat het paspoort door eiser is overhandigd. Nu eiser zijn paspoort direct heeft getoond was evenmin sprake van een overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Voorts had de bewaring op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 achterwege dienen te blijven omdat eiser reeds bij aanvang van de bewaring heeft aangegeven dat hij Nederland wilde verlaten. Tevens had hij hiertoe de mogelijkheid nu hij in het bezit was van een paspoort, een nog geldig trein(retour)ticket naar België en ongeveer € 200,--. Daarnaast had hij een verklaring van zijn Brusselse advocaat bij zich waarin stond dat hij in België een verblijfsprocedure heeft lopen en aldaar een uitkering ontvangt.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De bewaring is rechtmatig opgelegd en duurt rechtmatig voort. Eiser zal op 11 februari 2009 naar België worden uitgezet.
Eiser is aangetroffen tijdens een Wav-controle. Desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat uit de omstandigheid dat eiser in het magazijn is aangetroffen volgens verweerder moet worden afgeleid dat hij aldaar aan het werk was. Toegegeven wordt dat het proces-verbaal van aanhouding wel wat summier is op dit punt, maar verweerder ziet niet in waarom eiser zich anders in het magazijn zou bevinden. Voorts blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding dat eiser geen paspoort heeft getoond toen hem (de eerste maal) naar zijn paspoort werd gevraagd. Dientengevolge mocht hij op grond van overtreding van artikel 447e van het WvSr worden aangehouden. Dat hij later wel zijn paspoort heeft overhandigd, maakt het voorgaande niet anders. Er was in onderhavige zaak geen aanleiding om de bewaring met toepassing van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 achterwege te laten. Verweerder heeft belang bij gecontroleerd vertrek nu eiser is aangehouden wegens overtreding van de Wav, hetgeen een openbare orde aspect vormt.
3.1. De rechtbank overweegt allereerst ten aanzien van eisers standpunt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is gelet op het daaraan voorafgaande voortraject als volgt.
3.2. Ingevolge artikel 8a, eerste lid, van de Politiewet is een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel komt gelijke bevoegdheid toe aan de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.
3.3. Ingevolge artikel 5:16a van de Awb is een toezichthouder bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Ingevolge artikel 5:13 van de Awb maakt een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
3.4. Uit het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 27 januari 2009 (dossierstuk 3), blijkt het volgende:
‘In het kader van toezicht op de naleving van voorschriften, gesteld bij en/of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen, stelde ik, verbalisant, inspecteur van de Arbeidsinspectie, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, (…) een onderzoek in naar het laten verrichten van arbeid door vreemdelingen zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste tewerkstellingsvergunningen.
Op dinsdag 27-1-2009 om 14:15 uur, bevond ik verbalisant, mij op een adres, te Den Helder, alwaar de betreffende onderneming is gevestigd.
Ik verbalisant zag 0 personen arbeid verrichten. Ik zag 2 personen in een ruimte die als magazijn was ingericht. Ik heb mij gelegitimeerd en het doel van mijn komst mede gedeeld.
Aan alle in de onderneming aanwezige personen is op grond van artikel 5:16a van de Algemene wet bestuursrecht gevorderd zich te identificeren met een geldig identiteitsbewijs. Door één van de aanwezige personen, hierna te noemen verdachte, werd mij, verbalisant mede gedeeld, dat hij geen identiteitsbewijs kon tonen omdat hij geen identiteitsbewijs bij zich droeg.
Door het niet op eerst vordering ter inzage aanbieden van een identiteitsbewijs zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, overtreedt de verdachte artikel 447e van het Wetboek van strafrecht.
Door mij verbalisant werd de verdachte op grond van artikel 53 van het Wetboek van strafvordering aangehouden voor vermoedelijk overtreding van artikel 447e van het Wetboek van strafrecht. (…)’
Vervolgens is eiser overgebracht naar het politiebureau en overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie.
3.5. Het is vaste rechtspraak dat de rechtmatigheid van een controle op de naleving van de Wav niet ter toetsing van de vreemdelingenrechter staat. Dat betekent dat - onder meer - de vraag of een vreemdeling al dan niet werkend is aangetroffen in een procedure als de onderhavige niet aan de orde kan komen. Dit neemt niet weg dat uit het proces-verbaal betreffende de Wav controle op voldoende inzichtelijke wijze dient te blijken dat het verzoek aan de vreemdeling om een legitimatiebewijs te tonen is gedaan ter controle op de naleving van de Wav.
3.6. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verbalisant niemand werkend heeft aangetroffen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het proces-verbaal aldus moet worden gelezen dat eiser wel werkend is aangetroffen, nu hij zich in een als magazijn ingerichte ruimte bevond. Aldus gelezen is het proces-verbaal innerlijk tegenstrijdig, zodat die lezing moet worden verworpen. De door verweerder bepleite uitleg van het proces-verbaal strookt voorts niet met het achterwege blijven van een onderzoek door de verbalisant naar de aanwezigheid van een tewerkstellingsvergunnning voor eiser. Daar komt bij dat eiser deze uitleg van het proces-verbaal ten stelligste heeft betwist en verweerder daar niets tegenover heeft gesteld. Nu het proces-verbaal met zoveel woorden inhoudt dat eiser niet werkend is aangetroffen blijkt daaruit niet op voldoende inzichtelijke wijze dat het verzoek aan eiser om een legitimatiebewijs te tonen, is gedaan in het kader van de controle op de naleving van de Wav.
3.7. Nu vaststaat dat eiser niet werkend is aangetroffen was de verbalisant noch op grond van artikel 8a, tweede lid, van de Politiewet, noch op grond van artikel 5:16a jo 5:13 van de Awb bevoegd eiser naar een identiteitsbewijs te vragen. Voor beide bevoegdheden geldt immers dat deze slechts worden uitgeoefend voor zover dat voor de vervulling van zijn taak, het toezicht op naleving van de Wav, noodzakelijk is.
3.8. Uit het bovenstaande volgt dat in het proces-verbaal van aanhouding onvoldoende inzichtelijk is weergegeven of eiser in het kader van een Wav controle naar zijn persoonsgegevens is gevraagd. Gesteld noch gebleken is dat de verbalisant tevens bevoegd was tot staandehouding op grond van de Vw 2000. Overigens zou een dergelijke staandehouding onder de gegeven omstandigheden eveneens onrechtmatig zijn geweest, nu het daartoe vereiste redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbrak.
3.9. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het voorgaande tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. Belangen die in dit geval tot een andere slotsom zouden moeten leiden zijn door verweerder niet gesteld.
4.1. De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel eveneens onrechtmatig is opgelegd op grond van het navolgende.
4.2. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, blijft bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt deze opgeheven zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
4.3. Volgens paragraaf A6/5.3.8. van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt aan dat laatste vereiste slechts voldaan, indien de vreemdeling over een geldig reisdocument, een vlieg- of reisticket of over voldoende middelen van bestaan beschikt. Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.
4.4. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet in geschil is dat eiser vanaf de aanvang van de bewaring heeft aangegeven zelfstandig Nederland te willen verlaten, dat hij beschikte over een geldig paspoort, € 200,-- aan middelen van bestaan en een geldig treinticket om naar België te reizen, waar zijn rechtmatig toegang is gewaarborgd. Gelet hierop heeft verweerder eiser ten onrechte in bewaring gesteld in plaats van toepassing te geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Verweerders stelling dat hij belang had bij een gecontroleerd vertrek omdat eiser de Wav heeft overtreden kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet gesteld is dat verweerder op basis daarvan redelijkerwijs geen geloof heeft hoeven hechten aan de verklaring van eiser dat hij per direct met de trein naar België zou vertrekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van de bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2008 (LJN: BC4719). Ook om deze reden is de maatregel onrechtmatig opgelegd.
5. Het beroep is gegrond. De maatregel is onrechtmatig opgelegd en heeft tot de opheffing op 11 februari 2009 onrechtmatig voortgeduurd.
6. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1195,--.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--,
wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1195,-- (zegge: elfhonderdvijfennegentig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. Lindeboom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009.
Afschrift verzonden op
Conc.: HF/SL
Coll: LT/HFO
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.