ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3838

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3130; AWB 09/3131; AWB 09/3132
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbaarheid van het ontbreken van documenten in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Colombiaanse nationaliteit, een verzoek om asiel had ingediend. Eiser had zijn reisroute van Panama naar Honduras en terug naar Panama onderbouwd met een reservering van zijn vliegtickets. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, betwistte echter dat deze reservering voldoende bewijs was voor de daadwerkelijke reis. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid kon volhouden dat eiser verwijtbaar documentloos was, aangezien het voor de verweerder relatief eenvoudig was om de reis te verifiëren.

Daarnaast werd de verweerder verweten dat hij de documenten die door eiser ter ondersteuning van zijn asielrelaas waren overgelegd, niet had meegenomen in zijn beoordeling omdat deze in kopie en onvertaald waren ingediend. De rechtbank stelde vast dat de eis voor originele en vertaalde documenten niet in het beleid was opgenomen en dat het onredelijk was om dit aan eiser tegen te werpen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de verweerder. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen wegens gebrek aan belang. In de zaak tegen de vrijheidsontnemende maatregel werd eveneens geoordeeld dat de maatregel niet langer rechtmatig was en werd deze opgeheven. Eiser kreeg een schadevergoeding toegewezen voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 1288,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en
artikel 8:70 van de Awb jo artikel 94 en artikel 106 van de Vw 2000
reg. nrs.:
AWB 09/3131 (voorlopige voorziening)
AWB 09/3130 (beroep asiel)
AWB 09/3132 (beroep vrijheidsontnemende maatregel)
V-nr.: [...]
inzake:
[eiser], geboren in [1974], van Colombiaanse nationaliteit, verzoeker/eiser,
gemachtigde: mr. P. Bouman, advocaat te Helmond,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 26 januari 2009 is eiser op grond van artikel 13 jo artikel 5 van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 (schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
2. Bij beroepschrift van 1 februari 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens een verzoek om toekenning van schadevergoeding in.
3. Op 1 februari 2009 heeft eiser tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2009 waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening, alsmede het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, is behandeld ter zitting van 13 februari 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B. van der Bos als tolk in de Spaanse taal. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. ASIELRELAAS
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit Colombia. Hij had aldaar een winkel. Eiser werd afgeperst door de paramilitairen van de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC). Hij weigerde echter te betalen. Vervolgens werd hij bedreigd door de AUC. Ze maakten hem duidelijk dat ze hem zouden doden de volgende keer dat ze hem tegenkwamen. Eiser is in 2004 als gevolg van de bedreigingen vertrokken naar de grens met Venezuela. Twee maanden na eisers vertrek is eisers broer omgekomen door een verkeersongeval met de motor. Dit ongeval werd veroorzaakt doordat hij werd achtervolgd. Eiser kon vanwege zijn problemen niet bij de begrafenis aanwezig zijn. In 2006 is eiser teruggekeerd naar zijn voormalige woonplaats. De problemen begonnen toen opnieuw. Vervolgens is eiser Colombia ontvlucht en is hij naar Duitsland gereisd. Hij werd aangehouden en na een detentie van twee maanden uitgezet naar Colombia. Direct na aankomst is eiser weer richting het grensgebied met Venezuela gegaan. Hij werd daar niet lastiggevallen door de AUC. In december 2009 ging eiser naar zijn voormalige woonplaats om kerst met zijn familie te vieren. Terwijl hij buiten aan het wandelen was hingen er vreemde mannen rond bij het huis van eisers moeder. Eiser moest weer vluchten en is vervolgens via Panama en Honduras naar Nederland gereisd.
III. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2.1. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
2.2. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
3.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
3.2. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
3.3. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
3.4. In paragraaf B14/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is verweerders beleid opgenomen inzake de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een vreemdeling. Ingevolge deze paragraaf is voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien - kort weergegeven - de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord, het relaas innerlijk consistent en niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
4.1. Allereerst is aan de orde of verweerder in redelijkheid één of meerdere van de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser heeft mogen tegenwerpen.
4.2. Verweerder heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute, nu hij heeft nagelaten zijn reisdocument voor het traject Panama-Honduras-Panama over te leggen. Dit valt hem te verwijten nu eiser heeft verklaard dit reisdocument wel in zijn bezit te hebben gehad maar het kwijt te zijn geraakt. Voorts is aan eiser tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd met betrekking tot zijn asielrelaas. Eiser heeft aangegeven over een aangifte te hebben beschikt, maar hij heeft nagelaten deze over te leggen. Dat hij wel de overlijdensakte van zijn broer en de aangifte door zijn moeder heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stukken zijn in kopie en onvertaald overgelegd, zodat ze buiten beschouwing worden gelaten, aldus verweerder.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in redelijkheid aan eiser mogen tegenwerpen dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute met betrekking tot het traject Panama-Honduras-Panama. Eiser heeft immers de reservering van zijn tickets voor dit traject overgelegd, waarop zowel de vluchtdata als de vluchtnummers zijn vermeld. Verweerders stelling dat deze reservering niet kan dienen ter staving van de gestelde reisroute nu de reservering niet betekent dat eiser de genoemde vluchten ook daadwerkelijk heeft gemaakt, kan niet worden gevolgd. Het was voor verweerder immers relatief eenvoudig om te verifiëren of eiser daadwerkelijk via deze route is gereisd. Eiser heeft dan ook door het overleggen van de reservering alle benodigde gegevens verschaft om de reisroute van eiser vast te stellen. Verweerder kan dan ook niet in redelijkheid volhouden dat eiser verwijtbaar documentloos is op dit punt.
4.4. Voorts heeft verweerder niet in redelijkheid het ontbreken van documenten ter staving van het asielrelaas aan eiser kunnen tegenwerpen. In dit kader is allereerst van belang dat de vaststelling dat eiser over een aangifte zou hebben beschikt die hij niet heeft overgelegd berust op een misvatting aan de kant van verweerder. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard over een aangifte te beschikken, namelijk de aangifte die door zijn moeder is ingediend. Deze aangifte is bij de zienswijze overgelegd, tezamen met de overlijdensakte van eisers broer. Uit eisers verklaringen valt op geen enkele wijze op te maken dat er sprake zou zijn van een andere dan deze aangifte. Evenmin kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat de bij de zienswijze overgelegde documenten niet bij de beoordeling zouden kunnen worden betrokken omdat ze in kopie en onvertaald zijn overgelegd. De eis die ingevolge vaste jurisprudentie wordt gesteld aan documenten die eerst in de beroepsfase of daarna worden overgelegd dat documenten ter staving van het asielrelaas in origineel en vertaald dienen te worden overgelegd is in het beleid inzake de tegenwerping van de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet opgenomen. Het zou ook niet haalbaar zijn. Reeds hierom heeft verweerder niet in redelijkheid het ontbreken van documenten ter staving van zijn asielrelaas aan eiser kunnen tegenwerpen.
4.5. Daarenboven overweegt de rechtbank nog dat - zelfs indien er vertaalde originelen konden worden verlangd - verweerder het besluit om artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegen de werpen, onzorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder heeft eiser immers tijdens het nader gehoor gewezen op het belang van het zo spoedig mogelijk overleggen van de aangekondigde documenten, maar heeft nagelaten om ofwel bij die gelegenheid, dan wel na ontvangst van de zienswijze - bij welk schrijven de betreffende documenten in kopie zijn overgelegd - eiser erop te wijzen dat van hem de originele stukken en een bijbehorende vertaling werd verlangd.
4.6. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet het ontbreken van andere dan de bovengenoemde documenten heeft tegengeworpen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de tegenwerping van die documenten heeft verweerder dan ook niet in redelijkheid de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser mogen tegenwerpen.
5. Verweerder heeft na de tegenwerping van de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 met betrekking tot de geloofwaardigheid van eisers relaas bezien of van zijn relaas positieve overtuigingskracht uitgaat. Aangezien de tegenwerping van de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 gelet op het voorgaande in rechte geen stand kan houden, heeft verweerder dan ook een onjuist toetsingskader toegepast.
6. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
7. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep ter zake van de asielaanvraag te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
8. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen (zie paragraaf C3/12.3.3 van de Vc 2000). Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf A5/1.5 van de Vc 2000 - voor zover hier van belang - dient de toepassing van vrijheidsontneming tot het strikt noodzakelijke beperkt te blijven.
9. De rechtbank stelt vast dat niet tussen partijen in geschil is dat de toegangsweigering terecht is en dat verweerder dientengevolge bevoegd was om de maatregel op te leggen. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
10. De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig maken. Wel is sprake van feiten en omstandigheden die maken dat de vrijheidsontnemende maatregel, gelet op alle betrokken belangen, vanaf 31 januari 2009 niet langer rechtmatig voortduurt. Hiertoe is redengevend dat eiser in zijn zienswijze van die datum een gemotiveerd beroep heeft gedaan op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Richtlijn). Eiser heeft hierbij gemotiveerd aangegeven dat in Colombia sprake is van een gewapend conflict. Verweerder heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen, maar volstaan met de mededeling dat in zijn visie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c van de Richtlijn geen verdere bescherming biedt dan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers beroep op dit artikel niet kan slagen nu zijn relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft deze argumentatie van verweerder in menig zaak niet gevolgd en in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen de voorlopige voorziening toegewezen. Vanaf het moment van de zienswijze was voor verweerder dan ook voorzienbaar dat ook in het onderhavige geval het verzoek om een voorlopige voorziening zou worden toegewezen. Nu verweerder een vaste gedragslijn hanteert dat indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen in verband met een beroep op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijn de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven, valt niet in te zien waarom dit niet reeds op 31 januari 2009 is gedaan. De rechtbank verwijst ter motivering verder naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 januari 2009 (reg.nrs. AWB 09/00174 en 09/00175). Het feit dat in de onderhavige zaak het verzoek niet wordt toegewezen omdat het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb reeds gegrond wordt verklaard doet aan het voorgaande niet af.
11. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 31 januari 2009 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en beveelt de rechtbank de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden.
12. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,--per dag dat eiser op AC-Schiphol en € 50,-- per dag dat eiser op in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 990,--.
Ten aanzien van beide zaken
13. Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaken redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 1288,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/3130:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 27 januari 2009;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/3131:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 09/3132:
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1288,-- (zegge: twaalfhonderd en achtentachtig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: LFF
Coll:
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de asielaanvraag bedraagt één week. De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel bedraagt eveneens één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.