ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3836

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/36451
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van minderjarige vreemdelingen op AC Schiphol

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige vrijheidsontneming van twee minderjarige vreemdelingen, geboren in 1991, die op 28 september 2008 op grond van artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aanwijzingen kregen om zich beschikbaar te houden op het aanmeldcentrum (AC) Schiphol. De eisers hebben aangevoerd dat zij gedurende twee weken gedetineerd zijn geweest zonder wettelijke basis. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat er geen sprake was van detentie en dat er overmacht was vanwege een tekort aan opvangplaatsen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van detentie, omdat de eisers zich niet vrijelijk konden verplaatsen, geen toegang hadden tot hun bezittingen, en niet op de hoogte waren van hun recht om het AC te verlaten tussen 18.00 en 07.30 uur. Dit leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontneming in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.200,-- voor de onrechtmatige detentie en heeft de proceskosten van de eisers toegewezen. De uitspraak werd gedaan op 18 februari 2009 door een meervoudige kamer van de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 en artikel 93 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/36451
V-nr.:
inzake: eiser, geboren in 1991, van Afghaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Prins en mr. T. Hartsuiker, ambtenaren bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Op 28 september 2008 is aan eiser op grond van artikel 55 van de Vw 2000 een aanwijzing gegeven om zich tussen 07.30 en 18.00 uur beschikbaar te houden op het aanmeldcentrum (AC) Schiphol in verband met de behandeling van zijn asielaanvraag. Deze aanwijzing is, blijkens het door een buitengewoon opsporingsambtenaar opgemaakte proces-verbaal van 28 september 2008, op dezelfde dag aan eiser in persoon uitgereikt.
1.2 Bij beroepschrift van 12 oktober 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van
28 september 2008. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 oktober 2008. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op 30 oktober 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer ter verdere behandeling.
1.3 Het beroep is vervolgens behandeld ter openbare zitting van 25 november 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Hartsuiker voornoemd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
2.1 Het onder 1.1 genoemde proces-verbaal vermeldt dat de verbalisant de inhoud en de strekking van de aanwijzing in de Engelse taal aan eiser heeft meegedeeld en dat eiser heeft verklaard de 'inhoud en strekking te begrijpen'.
2.2 Op 28 september 2008 heeft tevens het eerste gehoor in de asielprocedure plaatsgevonden. Het rapport van dit gehoor vermeldt dat eiser heeft aangegeven de Engelse taal 'een beetje' te begrijpen. Aangezien door verweerder werd getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd heeft er op
30 september 2008 een leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. Het rapport van het leeftijdsonderzoek van 1 oktober 2008 vermeldt dat uit dit onderzoek volgt dat de door eiser opgegeven leeftijd mogelijk juist is. Verweerder gaat er sinds dit onderzoek vanuit dat eiser minderjarig is. Het rapport van het eerste gehoor vermeldt dat de 48-uurstermijn op 2 oktober 2008 om 17.45 uur is geëindigd.
2.3 Naar aanleiding van door eiser geuite medische klachten heeft een verpleegkundige eiser op
2 oktober 2008 onderzocht. Op grond daarvan is de IND die dag geadviseerd eiser om 22.00 uur medicatie te verstrekken. Op 3 oktober 2008 heeft een herhalingsconsult plaatsgevonden. Op 13 oktober 2008 is eiser vanuit het AC-Schiphol overgebracht naar een opvangplaats in Maastricht.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1 Eiser heeft aangevoerd dat hij gedetineerd is geweest zonder wettelijke basis. De maatregel van toezicht neergelegd in het eerste lid van artikel 55 van de Vw 2000 (de zogenaamde beschikbaarheidsverplichting) kan niet als wettelijke basis voor detentie gelden. Gerekend vanaf zijn aankomst aldaar heeft eiser meer dan twee weken verbleven in de wachtruimte voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) van AC Schiphol. Er verbleven meerdere minderjarigen in deze ruimte, die ongeveer negen meter lang en zes meter breed is. De deur van de ruimte was op slot en de minderjarigen mochten alleen luchten in een kooi. Eisers persoonlijke bagage bevond zich in een kluis en hij had uitsluitend de beschikking over de stukken met betrekking tot de asielprocedure. Eiser is op een onbekend tijdstip in de algemene wachtruimte voor volwassenen geplaatst omdat het voor de amv-ruimte geldende maximum van tien minderjarigen was bereikt. Onbekend is hoe lang eiser in deze ruimte heeft verbleven. In deze algemene wachtruimte voor volwassenen verbleven onder meer gezinnen met kinderen en personen aan wie de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 was opgelegd.
Aan eiser is niet verteld dat hij van 18.00 tot 07.30 uur de wachtruimte uit mocht en het terrein mocht verlaten. Eiser heeft het AC gedurende de gehele periode van 28 september 2008 tot 13 oktober 2008 ook inderdaad niet verlaten. Maar zelfs indien aan eiser wél verteld zou zijn dat hij het AC mocht verlaten, dan zou dit slechts theoretische betekenis hebben gehad. Minderjarigen zijn niet in staat om hier praktisch invulling aan te geven, waarbij van belang is dat er in de omgeving van het AC voornamelijk kantoorgebouwen, industrieterreinen en landingsbanen zijn.
Eiser heeft ten onrechte geen advocaat toegewezen gekregen. De gemachtigde van eiser heeft naar aanleiding van een signaal van medewerkers van VluchtelingenWerk op het AC vernomen dat een groep kinderen al weken in de wachtruimte zat. De gemachtigde van eiser heeft toen eigener beweging contact gezocht met eiser op 12 oktober 2008.
Volgens eiser is de maatregel op grond van artikel 55 van de Vw 2000 uitsluitend voortgezet omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) geen opvang beschikbaar had. Pas toen door advocaat mr. Blaauw namens een aantal minderjarigen een kort geding was aangespannen, is er opvang geregeld. Eiser is van mening dat verweerder, nadat hem van het gebrek aan opvangplaatsen zou zijn gebleken, had moeten proberen om hem in een pleeggezin te plaatsen. Eiser heeft gedurende de detentie last gehad van hoofdpijn en spanningsklachten.
Gelet op al deze omstandigheden meent eiser dat de toepassing van de aanwijzing op grond van artikel 55 van de Vw 2000 in strijd met de wet is geweest en voorts dat artikel 5, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Eiser vordert schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie over de gehele periode van 28 september 2008 tot 13 oktober 2008.
3.2 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiser niet gedetineerd is geweest. De toepassing van de aanwijzing als bedoeld in artikel 55 van de Vw 2000 is evenmin anderszins onrechtmatig geweest. Subsidiair heeft verweerder betoogd dat, mocht de rechtbank oordelen dat sprake is geweest van detentie en/of een om andere redenen onrechtmatige toepassing van de beschikbaarheidsverplichting van artikel 55 van de Vw 2000, hiervoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig was. Tijdens de periode van 1 tot en met 13 oktober 2008 was op het AC sprake van een verhoogde instroom van minderjarigen en het COA kon niet alle minderjarigen geschikte opvang bieden. Hierdoor verkeerde verweerder in een situatie van overmacht. Voor verweerder was sprake van een conflict van plichten. Als verweerder de groep minderjarigen, waaronder eiser, op straat had gezet was de situatie er voor eiser niet beter op geworden. Bovendien kunnen minderjarigen uitsluitend met toestemming van de voogdij instelling Nidos het AC verlaten.
Ter zitting van 25 november 2008 heeft verweerder op dit punt nog naar voren gebracht dat hij niet denkt dat het Nidos akkoord zou zijn gegaan met het vertrek van eiser uit het AC. Verweerder zag zich onder de gegeven omstandigheden genoodzaakt om de aanwijzing op grond van artikel 55 van de Vw 2000 ten uitvoer te leggen op het AC Schiphol.
Verweerder heeft ter zitting van 25 november 2008 verder desgevraagd verklaard dat, voorzover hem bekend, bij de informatieverstrekking aan minderjarigen aan wie een aanwijzing op grond van artikel 55 van de Vw 2000 is gegeven, bewust niet de nadruk wordt gelegd op het feit dat zij na 18.00 uur het AC mogen verlaten. Dit in aanmerking genomen sluit verweerder niet uit dat ook in dit geval eiser niet op de hoogte is gebracht van zijn recht om het AC ‘s avonds te verlaten.
Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat eiser niet vrij kon rondlopen door het AC, alsmede dat eiser naar alle waarschijnlijkheid meerdere malen is gefouilleerd. Eiser mocht niet bellen dan na tussenkomst van VluchtelingenWerk of een advocaat, en de ruimte waarin eiser sliep ging 's nachts op slot.
Op 1 oktober 2008 is door verweerder een aanvraag gedaan bij het COA tot overplaatsing van eiser. Het was de bedoeling dat de minderjarigen slechts 48 procesuren in het AC zouden verblijven. Verweerder heeft op dit punt desgevraagd ter zitting nog verklaard dat hem geen aanwijzingen bekend zijn dat er, bijvoorbeeld door inschakeling van Nidos, alternatieven voor de opvang van eiser zijn onderzocht nadat duidelijk was geworden dat het COA geen opvangplaatsen had.
Verweerder heeft ten slotte opgemerkt dat eiser in de bewuste periode intensief is begeleid. Er werd vier keer per dag met eiser gesproken en aan eiser is chips en cola verstrekt. Verweerder heeft getracht zo goed mogelijk om te gaan met deze bijzondere situatie.
IV. BEOORDELING VAN HET GESCHIL DOOR DE RECHTBANK
4.1 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de in dat lid omschreven gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure.
4.2 Artikel 55, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, onder f, van de Vw 2000 zich in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning beschikbaar dient te houden op een door de Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen. Artikel 55 van de Vw 2000 maakt deel uit van hoofdstuk 4, afdeling 2 van de Vw 2000, die handelt over ‘Maatregelen van toezicht’.
4.3 Niet is tussen partijen in geschil dat artikel 55, eerste lid, van de Vw 2000 geen grondslag biedt voor vrijheidsontneming oftewel detentie. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat hij feitelijk wel degelijk gedetineerd is geweest en verweerder heeft dit bestreden. De rechtbank ziet zich daarom allereerst gesteld voor de vraag of eiser zijn vrijheid is ontnomen in de periode van 28 september 2008 tot 13 oktober 2008.
4.4 Aangezien het onderscheid tussen vrijheidsontneming, vrijheidsbeperking en/of maatregelen van toezicht volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) niet vastomlijnd is, dienen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van vrijheidsontneming of een maatregel die de vrijheid van een persoon beperkt, alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan de aard, de duur, het effect en de tenuitvoerlegging van de maatregel in kwestie. Voor beantwoording van de eerdergenoemde vraag is de intensiteit van de feitelijke situatie bepalend. Dit beoordelingskader heeft de rechtbank onder meer afgeleid uit de arresten van het EHRM van 26 februari 2002, H.M. v. Switzerland, no. 39187/98 en 25 juni 1996, Amuur v. France, r.o. 42, RV 1996, 73.
4.5 De rechtbank stelt wat betreft de aard, de duur, de tenuitvoerlegging en het effect van de maatregel op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter beide zittingen het volgende vast.
4.5.1 Eiser heeft gedurende ruim twee weken verbleven in wachtruimtes en de slaapruimte van AC Schiphol. De slaapruimte was gedurende de nacht op slot. De wachtruimtes waarin hij overdag heeft verbleven kon hij evenmin zomaar verlaten en hij kon zich overdag niet vrijelijk verplaatsen door het AC. Wel kon eiser luchten in een kooi. In het AC hangen surveillancecamera’s en eiser is naar alle waarschijnlijkheid gedurende zijn verblijf meermalen gefouilleerd. Eiser had gedurende zijn verblijf op het AC niet vrijelijk de beschikking over al zijn bezittingen. Ook was er geen rechtsbijstand.
4.5.2 Wat betreft het effect van de maatregel heeft eiser onbestreden en onderbouwd met stukken naar voren gebracht dat hij spanningsgerelateerde medische klachten kreeg. De rechtbank wijst in dit verband op hetgeen hierboven is vermeld in overweging 2.3.
4.6 Uit verweerders toelichting ter zitting is daarnaast gebleken dat aan minderjarigen aan wie op AC Schiphol de aanwijzing op grond van artikel 55 van de Vw 2000 wordt gegeven in de praktijk bewust niet uitdrukkelijk wordt meegedeeld dat zij het recht hebben om het AC tussen 18.00 en 07.30 uur te verlaten. Evenmin worden zij hierin gefaciliteerd. Volgens verweerder valt ook in dit geval niet uit te sluiten dat eiser niet op de hoogte is gebracht van zijn recht om het AC te verlaten gedurende de hiervoor aangegeven uren. Hierdoor is het eiser toekomende recht om tussen 18.00 en 07.30 uur het AC te verlaten in feite illusoir geworden, en kan niet meer gesproken worden van een vrijwillig verblijf van eiser in het AC tussen genoemde tijdstippen.
4.7 Alhoewel elke hierboven genoemde factor individueel beschouwd wellicht geen vrijheidsontneming oplevert, is dit cumulatief en in samenhang bezien wel het geval. In het licht van de onder 4.4 gegeven maatstaf moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gezegd dat er een te grote discrepantie is opgetreden tussen hetgeen op papier heeft plaatsgevonden, te weten vrijheidsbeperking op grond van artikel 55 van de Vw 2000, en de situatie waarin eiser zich gedurende meer dan twee weken daadwerkelijk heeft bevonden. De eiser geboden compensatie - waaronder de hem verstrekte chips en cola - maken dat niet anders. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er in de periode van 28 september 2008 tot 13 oktober 2008 sprake is geweest van vrijheidsontneming van eiser.
4.8 Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er sprake was van overmacht. De rechtbank begrijpt het betoog van verweerder aldus dat verweerder niet kan worden verweten dat hij eiser onrechtmatig, want zonder wettelijke basis, heeft gedetineerd omdat sprake was van een nijpend tekort aan opvangplaatsen voor minderjarigen.
4.9 De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. Van belang is in dit verband de vaststelling dat er kort nadat mr. Blaauw een kort geding had aangespannen wél opvangplaatsen beschikbaar bleken te zijn voor de tot de betreffende groep behorende minderjarigen, alsmede de vaststelling dat in het geval van eiser niet gebleken is van aanwijzingen dat er daadwerkelijk naar alternatieve opvang (zoals bijvoorbeeld tijdelijk verblijf in een pleeggezin) is gezocht. Daardoor is voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de situatie daadwerkelijk zo nijpend was als verweerder ter zitting heeft gesteld. Bij de stand van zaken zoals uit beide hiervoor opgenomen vaststellingen blijkend, is op verweerder in ieder geval de last komen te rusten om - bijvoorbeeld door een verklaring van Nidos over te leggen - aannemelijk te maken dat er in de bewuste periode geen alternatief voor de ontstane situatie voorhanden was. Verweerder heeft aan die last niet voldaan. Verweerder heeft in dit verband benadrukt dat minderjarigen zoals eiser geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid hebben en dat het in de lijn der verwachting lag dat het Nidos geen toestemming zou hebben gegeven voor een eventueel vertrek van eiser uit het AC. De rechtbank is echter van oordeel dat het juist in deze bijzondere situatie op de weg van verweerder lag om in overleg te treden met het Nidos. Aan de inschatting van verweerder dat dit nergens toe zou hebben geleid komt dan ook niet de waarde toe die verweerder eraan gehecht zou willen zien.
4.10 Nu niet in geschil is dat artikel 55 van de Vw 2000 geen wettelijke basis biedt voor vrijheidsontneming, is de rechtbank met eiser van oordeel dat de vrijheidsontneming van eiser is strijd is met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het EVRM. Het beroep is gegrond.
4.11 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser op AC-Schiphol ten onrechte zijn vrijheid is ontnomen, derhalve in totaal
€ 1.200,--.
4.12 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.200,-- (zegge: twaalfhonderd euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, en mrs. J.T.H Zimmerman en W.J. van Bennekom in tegenwoordigheid van mr. R.A.J. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
Afschrift verzonden op:
Conc.: SH
Coll: LF
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.