Parketnummer: 09/900490-08
Datum uitspraak: 23 februari 2009
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum] 1979,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 februari 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J.A.W. Knoester, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr L.M. Robert-Altimari heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarde het volgen van alle aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, ook als inhoudt het volgen van de daderbehandeling zedendelinquenten bij De Waag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd:
- dat de vordering van de benadeelde partij [A.] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,--;
- dat de vordering van de benadeelde partij [B.] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,--,
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd:
- dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [A.];
- dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [B.];
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen.
De raadsman heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten betoogd dat niet alle handelingen zoals deze in de tenlastelegging zijn opgenomen als ontucht kunnen worden gekwalificeerd. De raadsman voert hiertoe aan dat handelingen als aaien en strelen over de blote rug, buik en benen niet vallen onder handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Daarnaast haalt de raadsman verklaringen van de slachtoffers dienaangaande aan, waarvan de strekking is dat het op schoot trekken door verdachte en het aaien en strelen niet abnormaal werden gevonden.
Voorts heeft de raadsman met betrekking tot de ten laste gelegde periodes opgemerkt dat deze dienen te worden beperkt in tijd, mede gelet op het feit dat niet alle feitelijkheden als ontucht zijn te bestempelen.
Ten aanzien van feit 4 verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken, nu het vereiste dat verdachte moet hebben ingezien dat het contact niet gewenst was, in dat geval niet op gaat. De raadsman stelt zich hierbij op het standpunt dat [D.] niet ondubbelzinnig aan verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij niet gediend was van het contact. Daarnaast zou het fysieke contact minder vergaand zijn geweest dan bij de andere slachtoffers.
Naar het oordeel van de rechtbank dient onder ontuchtige handelingen te worden verstaan: handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat slechts dan van een ontuchtige handeling sprake is of kan zijn als deze handeling rechtstreeks is gericht op geslachtsdelen of geslachtskenmerken. Voorts zijn naast de in concreto verrichte fysieke handeling(en) ook de omstandigheden van het geval van betekenis voor de vraag of sprake is van ontuchtige handelingen. De onderlinge verhouding tussen verdachte en zijn slachtoffers speelt daarbij een rol. Ten slotte is voor de kwalificatie van een handeling als ‘ontuchtig’ niet van belang of het slachtoffer al dan niet daarmee heeft ingestemd.
Het strelen en aaien van buik, rug en benen van [A.], [B.] en [C.] is als een uiting van min of meer intieme omgang aan te merken, maar is op zichzelf beschouwd niet noodzakelijkerwijs een gedraging met een seksueel karakter. Niettemin kan ook een dergelijk aanraken het karakter krijgen van een seksuele gedraging door de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit gebeurt. Daarvan is in dit geval sprake. Verdachte heeft in een proces van grooming een situatie gecreëerd waarin het voor [A.], [B.] en [C.] moeilijk(er) werd om zich aan de litigieuze handelingen te onttrekken. Hij begon met het op schoot trekken van de jonge jongens, vervolgens streelde hij ze over hun buik, rug en benen, na verloop van tijd ging hij dan met zijn hand in hun broek, weer wat later raakte hij de penis aan en ten slotte heeft hij ze afgetrokken. Door deze opbouw van het fysieke contact met de slachtoffers, die maanden in beslag nam, heeft hij steeds verder kunnen gaan. Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat hij ook andere jongens op schoot nam en streelde, maar dat hij daarmee stopte, zodra zij te kennen gaven niet (meer) van zijn aanrakingen gediend te zijn. Bij [A.], [B.] en [C.] is hij - ongevraagd - steeds verder gegaan.
Verdachte was jeugdleider bij de scouting en het leeftijdsverschil tussen hem en de slachtoffers is bijna vijftien jaar. De slachtoffers bevonden zich dus in een zeer afhankelijke positie toen de onderhavige handelingen plaatsvonden.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde handelingen van verdachte de kwalificatie ontuchtig kunnen dragen.
Voor wat betreft de ten laste gelegde periodes gaat de rechtbank uit van de verklaringen van zowel de verdachte als de slachtoffers hieromtrent. Voor [A.] betekent dit dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 mei 2008; voor [B.] loopt deze periode van 1 december 2007 tot en met 31 mei 2008 en voor [C.] loopt deze periode van 1 februari 2008 tot en met 31 mei 2008.
Ten aanzien van het verzoek tot vrijspraak van feit 4 overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid kan worden dat [D.] ten tijde van het plegen van de ontuchtige handelingen door verdachte de leeftijd van zestien jaren had bereikt. Hoewel hij ouder is dan de andere drie slachtoffers, is hij evengoed nog steeds tien jaar jonger dan verdachte. Daarnaast was verdachte ook voor [D.] jeugdleider bij de scouting en verkeerde [D.] in een afhankelijke positie.
De strekking van artikel 249 eerste lid Wetboek van Strafrecht (WvSr) is bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van een zekere mate van afhankelijkheid van de dader en van diens overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden. Dientengevolge is in het onderhavige geval van een onrechtmatige aantasting van de door artikel 249 eerste lid WvSr beschermde belangen van het slachtoffer ook sprake, indien de ontuchtige handelingen zouden zijn ondergaan zonder actief verzet. Op dezelfde grond levert een als toestemming geïnterpreteerd zwijgen van het slachtoffer niet een rechtvaardigingsgrond voor het gedrag van verdachte op. Het feit dat er ook nog lichamelijke intimiteit is geweest tussen het slachtoffer en de verdachte nadat het slachtoffer de leeftijd van 18 jaar had bereikt doet aan het ontuchtige karakter van de eerdere handelingen niet af. .
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij herhaling, over een langere periode, ontucht gepleegd met drie jongens, die toen tussen de 12 en 14 jaar oud waren, alsmede met een jongen van 16 jaar oud. Verdachte heeft in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zij in hem als leider van hun scoutinggroep en volwassene hebben gesteld. Hij was hun voorbeeld, de jongens keken tegen hem op. Juist kinderen moeten, gelet op hun kwetsbaarheid, onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op volwassenen, die voor hen verantwoordelijk zijn. Zij mogen rekenen op de inzet van die volwassenen om hen voor schadelijke invloeden en grensoverschrijdend gedrag te behoeden. Dat vertrouwen heeft verdachte ernstig geschonden. Toen verdachte begon met de jongens op schoot te trekken en hen aan te raken, stonden zij aan het begin van hun puberteit en de ontwikkeling van hun seksuele identiteit. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevoelens van zijn slachtoffers. Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Verdachte is steeds verder gegaan en aan de situatie is pas een einde gekomen toen de slachtoffers daarvan melding deden. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in ernstige mate aangetast en hun seksuele ontwikkeling verstoord. Gezien hun aangiften, en de verklaringen van [A.] en [B.] ter terechtzitting, hebben zij daar nog steeds veel last van. Het gedrag van verdachte veroorzaakt bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 24 september 2008 en 24 december 2008. De reclassering rapporteert over het verloop van de behandeling bij De Waag het volgende, verkort en zakelijk weergegeven: Vanwege de seksuele anamnese van verdachte gaat de behandelaar bij De Waag er van uit dat er een gemiddeld tot hoog recidiverisico speelt. Verdachte heeft een langdurige intensieve behandeling nodig, welke behandeling twee jaar of langer kan gaan duren.
De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het opleggen van de bijzondere voorwaarde en het bepalen van de duur van de proeftijd.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank aan verdachte na te melden straf opleggen.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[A.], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,--.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A.].
[B.], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.500,--.
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 247, 249 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN, BUITEN ECHT, ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
ONTUCHT PLEGEN MET EEN AAN ZIJN ZORG EN WAAKZAAMHEID TOEVERTROUWDE MINDERJARIGE
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 14 juli 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 17 juli 2008,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 22 september 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A.] wonende te [adres] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,--;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,-- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [A.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B.] wonende te [adres] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan benadeelde partij, een bedrag van € 1.500,--;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,-- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [B.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
H.M. Braam en B. Bastein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr N. Breda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2009