ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3408

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324979 / JE RK 08-3020
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen ondanks bijna 18 jaar

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2009 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [A.], [B.] en [C.]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de onmacht van de ouders om hen de juiste begeleiding te bieden. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de ouders wisselend in hun mening zijn over de noodzakelijkheid van hulpverlening, waarbij de vader alleen vrijwillige hulp voor [A.] wenst en de moeder aangeeft dat alles goed gaat in de thuissituatie.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, ondanks dat [A.] bijna 18 jaar wordt. De ontwikkeling van de minderjarigen wordt bedreigd door gedragsproblemen en spanningen binnen het gezin. De kinderrechter heeft overwogen dat de ouders openheid van zaken moeten geven en hun medewerking aan de gezinsvoogd moeten verlenen om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige [A.] onder toezicht te stellen tot [datum] 2009 en de minderjarigen [B.] en [C.] tot 13 januari 2010, met de verwachting dat Bureau Jeugdzorg prioriteit zal geven aan de aanwijzing van een gezinsvoogd.

De beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Zaak/rekestnummer: 324979 / JE RK 08-3020
Datum uitspraak: 13 januari 2009
Ondertoezichtstelling
Beschikking op het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag (verder de Raad).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de minderjarigen:
1. [minderjarige A.], geboren op [datum] 1991 te [plaats],
2. [minderjarige B.], geboren op [datum] 1992 te [plaats],
3. [minderjarige C.], geboren op [datum] 2001 te [plaats],
kinderen uit het huwelijk van:
[de vader],
en
[de moeder]
beiden wonende te [adres],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De minderjarigen verblijven bij de ouders.
Procesgang
Op 25 november 2008 heeft de Raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen.
Het verzoekschrift is op 13 januari 2009 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw T. Albracht, namens de Raad;
- de heer R. Grootes, namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader en de moeder, bijgestaan door de heer Dahmani, tolk in de Arabische taal;
- de advocaat van de ouders, mr. S.V. Jansen;
- de minderjarige [B.].
De minderjarigen [A.] en [B.] zijn op 13 januari 2009 (ook) in raadkamer gehoord.
Beoordeling
De minderjarigen [A.] en [B.] hebben hun mening aan de kinderrechter kenbaar gemaakt.
Mevrouw Albracht heeft ter terechtzitting namens de Raad het verzoek gehandhaafd. Zij heeft naar voren gebracht dat er eerder een raadsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat destijds hulpverlening in het vrijwillige kader afdoende werd geacht. De ouders blijken echter wisselend in hun mening over het accepteren van de hulpverlening en de noodzaak van deze hulpverlening. Zo wenst de vader alleen hulpverlening voor [A.], doch niet in het gedwongen kader, slechts vrijwillig. De ingezette vrijwillige hulp voor [A.] is echter niet van de grond gekomen, aangezien hij zijn medewerking niet heeft verleend. De ontwikkeling van de minderjarigen lijkt nog steeds te worden bedreigd. Bij [A.] en [B.] zijn er zorgen over de vrijetijdsbesteding, de politiecontacten en het feit dat zij zich onttrekken aan het gezag van de ouders. Daarnaast is [A.] ontslagen of vertrokken van zijn stageplek. Door de gedragsproblemen van [A.] en [B.] en de onmacht van de ouders hiermee om te gaan, zijn er veel spanningen binnen het gezin. Deze spanningen zijn voor iedereen in het gezin voelbaar, waardoor de ontwikkeling van [C.] eveneens wordt bedreigd.
De heer Grootes heeft namens Bureau Jeugdzorg naar voren gebracht dat er sprake is van een wachtlijst bij Bureau Jeugdzorg. Hij heeft verder aangegeven dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat de ouders ondersteuning in de opvoeding zouden kunnen gebruiken. De rol van [A.] en [B.] in het gezin lijkt overheersend.
Mr. Jansen heeft zich namens de ouders verzet tegen het verzochte. Hij heeft verklaard dat er volgens de ouders onwaarheden staan in het raadsrapport. [A.] is niet ontslagen van zijn stageplek, doch hij is zelf gestopt met deze stage. Daarnaast is er in het huwelijk van de ouders slechts één maal sprake geweest van huiselijk geweld. De ouders hebben overigens vrijwillige hulp geaccepteerd, blijkens de schoolwisseling van [C.]. [B.] lijkt daarnaast ook niet af te glijden. Hij is serieus met zijn school bezig en dit gaat goed. Volgens mr. Jansen zijn er alleen zorgen over [A.], doch gezien het feit dat [A.] bijna de leeftijd van achttien jaar bereikt, acht mr. Jansen voor deze korte periode een ondertoezichtstelling weinig zinvol. Mr. Jansen heeft verzocht het verzoek af te wijzen.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij alleen hulpverlening in het vrijwillige kader voor [A.] wenst. Dit aangezien [A.] soms te laat thuis komt. De vader heeft verder verklaard dat in het raadsrapport onwaarheden staan. Zo zou het niet waar zijn dat hij de school heeft gebeld waarbij hij zijn zorgen heeft geuit over [A.]. Daarnaast heeft de vader niet overstuur bij de school op de stoep gestaan. Volgens de vader kent hij de mevrouw van de school die deze melding heeft gedaan niet. Tot slot heeft de vader verklaard zijn vrouw en de minderjarigen nooit te hebben mishandeld.
De moeder heeft aangevoerd dat alles goed gaat in de thuissituatie.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat zij het positief acht dat de ouders de minderjarige [C.] in het vrijwillige kader op een andere school hebben geplaatst, waar het thans goed lijkt te gaan met hem. Desondanks is de hulpverlening in het vrijwillige kader voor de minderjarigen [A.] en [B.] ontoereikend gebleken. De ouders lijken onmachtig de minderjarigen de juiste sturing te geven door de gedragsproblemen van [A.] en [B.]. De kinderrechter overweegt dat ondersteuning in de opvoeding van belang is, mede ter voorkoming dat de minderjarige [C.] het gedrag van zijn oudere broers gaat kopiëren. Daarnaast lijkt de ontwikkeling van [C.] te worden bedreigd door de spanningen in het gezin. De ouders en de minderjarigen hebben ter terechtzitting weliswaar een aantal zorgen weersproken, doch gezien het feit dat zij ook concrete meldingen van verschillende informanten tegenspreken, bestaat het vermoeden dat de ouders en de minderjarigen de situatie mooier willen doen voorkomen dan dat hij werkelijk is. De kinderrechter acht het hierdoor thans van belang dat de ouders openheid van zaken geven en hun medewerking verlenen aan de gezinsvoogd. Alleen dan zal duidelijk worden in hoeverre de gemelde zorgen daadwerkelijk aanwezig zijn in het gezin en behoeft de ondertoezichtstelling niet langer te duren dan noodzakelijk. De kinderrechter constateert tot slot dat de minderjarige [A.] op [datum] 2009 de leeftijd van achttien jaar zal bereiken, doch ziet hierin geen beletsel de ondertoezichtstelling met betrekking tot hem uit te spreken. De kinderrechter realiseert zich dat Bureau Jeugdzorg, ondanks de in artikel 44, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg neergelegde wettelijke verplichting om binnen vijf dagen nadat de minderjarige onder toezicht is gesteld en Bureau Jeugdzorg hiervan in kennis is gesteld een gezinsvoogd aan te wijzen, er in de praktijk veelal eerst na maanden in slaagt om een gezinsvoogd aan te wijzen, maar is van oordeel dat deze (ongewenste) situatie niet tot gevolg mag hebben dat geen ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, als de gronden ervoor aanwezig zijn. De kinderrechter gaat er dan ook van uit dat Bureau Jeugdzorg aan deze minderjarige prioriteit zal geven en aanstonds een gezinsvoogd aanwijst, waardoor er tijd resteert om de bedreiging van zijn ontwikkeling af te wenden.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
stelt de minderjarige [A.] van 13 januari 2009 tot [datum] 2009 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
en
stelt de minderjarigen [B.] en [C.] van 13 januari 2009 tot 13 januari 2010 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009, in tegenwoordigheid van J.A. van Soest als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
’s-Gravenhage.