ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3377
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling en de mogelijkheid tot schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 18 februari 2009, wordt de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling getoetst. Eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank constateert dat de bewaring op 23 januari 2009 is opgeheven, maar dat de vrijheidsontneming feitelijk pas twee dagen later is beëindigd. De rechtbank oordeelt dat de bewaring tot 23 januari 2009 niet onrechtmatig was, ondanks de latere feitelijke invrijheidsstelling. De vraag of de voortduring van de vrijheidsontneming na deze datum recht geeft op schadevergoeding, valt buiten de omvang van het geschil.
De rechtbank wijst erop dat eiser niet voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is gehoord, wat in strijd is met artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Echter, de rechtbank concludeert dat de omstandigheden van het geval, waaronder de beschikbaarheid van een tolk, maken dat de procedure niet onrechtmatig was. Eiser had ook aangevoerd dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel wilde indienen, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen grond vormt om de bewaring onrechtmatig te verklaren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voortvarendheid in de behandeling van vreemdelingenzaken, maar concludeert dat in dit geval de belangen van de Staat niet in redelijke verhouding stonden tot de geschonden belangen van eiser. De rechtbank bevestigt dat de opheffing van de bewaring op het juiste moment heeft plaatsgevonden en dat de procedure correct is gevolgd, ondanks de tekortkomingen in de hoorplicht.