ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3369

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 2499 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling naar Sierra Leone en rechtmatigheid van vrijheidsontneming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 februari 2009, staat de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van eiser centraal. Eiser, die in detentiecentrum Alphen aan den Rijn verblijft, is op 22 mei 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft eerder uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van deze bewaring, maar nu moet worden beoordeeld of de voortduring van de vrijheidsontneming nog gerechtvaardigd is. De Staatssecretaris van Justitie, verweerder, heeft aangegeven dat er zicht is op uitzetting naar Sierra Leone, mede door de afgifte van laissez passer door de Sierra Leoonse autoriteiten. Eiser heeft echter betoogd dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank overweegt dat, gezien de omstandigheden, het zicht op uitzetting van eiser naar Sierra Leone binnen een redelijke termijn aanwezig moet worden geacht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en heft de vrijheidsontnemende maatregel op, met ingang van 17 februari 2009. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 805,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen en de rol van de autoriteiten in het faciliteren van uitzettingen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudend te MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 09 / 2499 VRONTN
UITSPRAAK, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, juncto artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen
[naam 1] , thans verblijvend in detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn, eiser,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Kenmerk: [-] .
V-nummer: [-] .
I. PROCESVERLOOP
Eiser is bij besluit van 22 mei 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraken van 30 juni 2008, 25 augustus 2008, 20 oktober 2008 en 16 december 2008 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats de eerdere beroepen van eiser tegen de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 26 januari 2009 wederom beroep ingesteld en daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Naar aanleiding van dit beroep heeft verweerder een voortgangsrapportage aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 februari 2009 door de enkelvoudige kamer plaatsgehad. Daarbij is eiser noch zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], ambtenaar ten departemente.
Bij het daaropvolgende beraad in raadkamer is de enkelvoudige kamer tot het oordeel gekomen dat de zaak ongeschikt is voor de behandeling door één rechter en heeft zij de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. De meervoudige kamer is daarop tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest, omdat zij voor de beoordeling van de zaak nog de beantwoording van een aantal vragen door verweerder noodzakelijk achtte. Deze vragen zijn per telefaxbericht van 10 februari 2009 aan verweerder voorgelegd en daarbij heeft de rechtbank te kennen gegeven dat zij de beantwoording van deze vragen verlangt ter zitting van de meervoudige kamer.
Voormelde zitting heeft op 16 februari 2009 plaatsgehad. Daarbij heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door S.E.B. den Boer, advocaat te Eindhoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3], ambtenaar ten departemente.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds is beslist bij haar uitspraak van 30 juni 2008. Bij uitspraak van 16 december 2008 heeft de rechtbank de voortduring van de bewaring nog rechtmatig geacht. Thans ligt derhalve ter beoordeling voor of, gegeven de omstandigheden van het geval, de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel sedertdien rechtmatig is.
Eiser heeft zich ten aanzien van voormelde vraag op het standpunt gesteld dat er voor de voortduring van de bewaring geen plaats meer is.
Eiser heeft daartoe aangevoerd dat – in woorden en weergave van de rechtbank – er geen zicht bestaat op de uitzetting van hem binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone. Weliswaar heeft de zogeheten Task Force op 21 januari 2009 de Sierra Leoonse nationaliteit van eiser vastgesteld, maar niet duidelijk is of, en zo ja op welke termijn, er ten behoeve van eisers uitzetting door de Sierra Leoonse autoriteiten een laissez passer zal worden afgegeven.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat, gelet op de duur van de onderhavige vrijheidsontneming, de voortduring van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Ter zitting van zowel de enkelvoudige als de meervoudige kamer heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone aanwezig moet worden geacht.
Verweerder heeft daartoe, desgevraagd en in aanvulling op hetgeen door hem ter zitting van de enkelvoudige kamer naar voren was gebracht, ter zitting van de meervoudige kamer aangevoerd dat – kort en zakelijk weergegeven – er in het recente verleden, te weten december 2008, en naar aanleiding van een missie van de Dienst Terugkeer & Vertrek naar Sierra Leone, twee laissez passer zijn afgegeven. De afgifte van meer laissez passer verwacht verweerder in maart 2009. Dit, naar aanleiding van de missie die de Dienst Terugkeer & Vertrek voornemens is om eind februari/begin maart 2009 te ondernemen naar Sierra Leone om aldaar de resultaten te vernemen van de onderzoeken die door de Sierra Leoonse autoriteiten zijn verricht in de zaken van de vreemdelingen van wie door de eerdergenoemde Task Force de Sierra Leoonse nationaliteit is vastgesteld. Verweerder verwacht dat de Sierra Leoonse autoriteiten hem ter gelegenheid van die missie of kort daarna in het bezit zullen stellen van laissez passer; zo niet in alle zaken, dan toch in het overgrote deel daarvan.
Gelet op de omstandigheid dat eiser zijn uitzetting gefrustreerd heeft, de omstandigheid dat de afgifte van de ten behoeve van eisers uitzetting aangevraagde laissez passer binnenkort te verwachten is en de omstandigheid dat verweerder zich op diverse wijzen ingespannen heeft en inspant om de Sierra Leoonse autoriteiten tot afgifte van laissez passer te bewegen, dient volgens verweerder aan het belang gebaat bij de verdere voortduring van de vrijheidsontneming een groter gewicht te worden toegekend dan aan het belang van eiser bij de opheffing daarvan. Verweerder heeft daarbij nog opgemerkt dat de weging van de belangen een andere wordt, mocht de aanstaande missie van de Dienst Terugkeer & Vertrek geen doorgang vinden, verdaagd worden of de Sierra Leoonse autoriteiten in geen van de zaken tot afgifte van laissez passer bereid blijken te zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met verweerder is zij van oordeel dat onder de hierboven door verweerder geschetste omstandigheden, het zicht op de uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn naar Sierra Leone aanwezig moet worden geacht.
Met eiser is zij evenwel van oordeel dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf heden niet langer gerechtvaardigd is.
Weliswaar heeft eiser niet in alle opzichten de van hem te verlangen medewerking aan zijn uitzetting verleend, doch dit niet-meewerken heeft geen zodanige vormen aangenomen dat geoordeeld moet worden dat het onder de gegeven omstandigheden en gelet op de geruime tijd die eiser reeds van zijn vrijheid is ontnomen een verdere voortduring van de bewaring thans nog kan rechtvaardigen. De op wellicht korte termijn te verwachten afgifte van een laissez passer ten spijt.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de vrijheidsontnemende maatregel zal per heden, 17 februari 2009, worden opgeheven.
Nu de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel eerst met ingang van heden niet langer gerechtvaardigd is, oordeelt de rechtbank geen termen aanwezig om schadevergoeding toe te kennen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard oordeelt de rechtbank aanleiding te bestaan om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 805,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,1/2 punt voor het geven van een schriftelijke reactie op de voortgangsrapportage, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de meervoudige kamer en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-bepaalt dat de krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ingaande heden, 17 februari 2009, wordt opgeheven;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-veroordeelt verweerder tot vergoeding van de bij eiser in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de griffier van deze rechtbank te worden betaald.
Aldus gedaan door M.B. Bax, voorzitter, en E.V.L. Heuts en M.A.H. Span-Henkens, leden, in tegenwoordigheid van A.J.H. Bosgoed als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009.
w.g. A. Bosgoed w.g. M.B. Bax
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden op: 17 februari 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.