Verzoeker heeft in de onderhavige procedure de volgende stukken integraal overgelegd:
- het (hiervoor genoemde) rapport van Pro Asyl van oktober 2008;
- een brief van Amnesty International van 1 december 2008, en:
- een brief van de Europese Commissie van 3 december 2008.
Daarnaast heeft verzoeker naar een aanzienlijk aantal stukken direct of indirect verwezen (het rapport van Human Rights Watch van 26 november 2008 wordt bijvoorbeeld aangehaald in de overgelegde brief van Amnesty International), dan wel daaruit geciteerd.
Met betrekking tot het overgelegde rapport van ProAsyl volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn vermoeden dat, nu dit rapport een andere datum heeft, het niet hetzelfde rapport zou betreffen als bedoeld in de uitspraak van de AbRS van 29 december 2008. De voorzieningenrechter baseert zich daarbij op de gelijkluidende titel en dezelfde onderzoeksperiode, alsook gelet op het feit dat het rapport ongedateerd is, en de door verzoeker gestelde datum van 13 november 2008 (slechts) handgeschreven op zijn overgelegde exemplaar is genoteerd. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat, nu de informatie uit dit rapport reeds is beoordeeld in voornoemde uitspraak van de AbRS, op voorhand uitgesloten is dat zij kan afdoen aan het besluit van 21 september 2006, waarbij op de eerdere aanvraag afwijzend is beslist, omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Hiermee is er geen sprake van een novum.
In haar brief van 1 december 2008, die ziet op de algemene situatie in Griekenland en niet op de specifieke en individuele positie van verzoeker, concludeert Amnesty International dat niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland. Dit standpunt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter inmiddels achterhaald door zowel de uitspraak van de AbRS van 29 december 2008 als door de uitspraak van het EHRM van 2 december 2008. Hoewel deze specifieke brief (gericht aan de gemachtigde van verzoeker) niet is beoordeeld door de AbRS (of het EHRM), verschilt zij inhoudelijk niet dermate van eerdere informatie van Amnesty International die wél is meegenomen door voornoemde gerechten, dat de brief tot een ander oordeel leidt. Dit betekent dat – gelet op het arrest van het EHRM van 2 december 2008 en de uitspraak van de AbRS van 29 december 2008 – op voorhand is uitgesloten dat hetgeen in die brief is aangevoerd kan afdoen aan het besluit van 21 september 2006 en de overwegingen waarop het berust. De brief valt dan ook niet aan te merken als een novum.
Met betrekking tot de brief van de Europese Commissie van 3 december 2008 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De brief ziet op de door de Europese Commissie voorgestelde wijzigingen van het gemeenschappelijk asielrecht, met als doel alle asielzoekers billijk en gelijk te behandelen, is algemeen geformuleerd en ziet met geen woord op verzoeker, noch op Griekenland. Niet valt in te zien hoe deze brief als novum kan gelden.
Met betrekking tot het door verzoeker ingenomen (en als novum aangevoerde) standpunt dat uit het feit, dat sinds mei 2008 meer dan 60 interim measures zijn getroffen door de President van het EHRM in zaken waarin een asielzoeker op grond van Dublin II naar Griekenland moest worden overgedragen, blijkt dat Griekenland het verbod van refoulement schendt, overweegt de voorzieningenrechter dat dit punt eveneens reeds in de eerdergenoemde uitspraak van de AbRS van 29 december 2008 is beoordeeld. Volgens de AbRS valt daaruit nog niet af te leiden, dat de interim measures zijn genomen met het oog op gevaar voor uitzetting naar het land van herkomst. Dit punt vormt derhalve evenmin een novum.
Het door verzoeker aangehaalde rapport van Human Rights Watch van 26 november 2008 is weliswaar niet meegenomen in de Afdelingsuitspraak van 29 december 2008, maar kan toch niet worden aangemerkt als novum, nu het aangehaalde rapport niet (integraal of zelfs gedeeltelijk) is overgelegd en het slechts om een geciteerde, algemene passage gaat uit de eerder genoemde brief van Amnesty International.
Voor zover verzoeker een beroep doet op zijn medische situatie kan dat niet slagen, nu verzoeker ter staving van de gestelde gezondheidsproblemen geen enkele documentatie heeft overgelegd.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd in het kader van de inbreukprocedure, gestart door de Europese Commissie met betrekking tot wijziging van het Presidentieel Decreet inzake de Onderbrekingsbepaling, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak niet relevant. Dit punt komt pas aan de orde als de vreemdeling in Griekenland een asielverzoek heeft ingediend. Nu niet in geschil is dat verzoeker nooit een asielverzoek in Griekenland heeft ingediend, kan deze informatie niet gelden als novum.
Voor zover verzoeker als novum heeft aangevoerd dat de door hem ondergane behandeling in Griekenland strijdig is (geweest) met artikel 3 EVRM, en dat daarmee de overige stellingen die in de onderhavige procedure als novum zijn aangedragen worden onderbouwd, overweegt de voorzieningenrechter dat het feitenrelaas reeds in de vorige procedure is beoordeeld (en komen vast te staan), en derhalve niet als een novum bij een herhaalde aanvraag kan dienen.
De stelling van verzoeker dat het verzoeken om een interim measure vanuit Griekenland in zijn geval niet mogelijk zou zijn is niet nader onderbouwd.
Voor het overige zijn de aangevoerde gronden, voor zover ze betrekking hebben op rapporten en wetgeving, onvoldoende geconcretiseerd om als nova gekenmerkt te worden.
2.11. Aangezien er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en evenmin sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest Bahaddar, kunnen het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet door de voorzieningenrechter worden getoetst. Aan een beoordeling van hetgeen door verzoeker overigens naar voren is gebracht, komt de voorzieningenrechter hierdoor niet meer toe.
2.12. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb ongegrond verklaard.
2.13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing