ECLI:NL:RBSGR:2009:BH2882

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/18425
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Nigeriaan en de beoordeling van vlucht- of vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 februari 2009 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 13 november 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie op 24 april 2008 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat er een vlucht- of vestigingsalternatief beschikbaar was, waardoor de eiser geen aanspraak kon maken op een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de aanname van de verweerder dat de eiser elders in Nigeria geen vrees voor vervolging had, niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank wees erop dat de eiser geloofwaardig had verklaard te vrezen voor vervolging en dat het aan de verweerder was om aan te tonen dat er bescherming kon worden verkregen in andere delen van Nigeria. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had onderzocht of het voor de eiser veilig en toegankelijk was om zich elders in Nigeria te vestigen. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de wet en dat de aanvraag van de eiser ten onrechte was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Rechtbank
Zaaknummer: Awb 08/18425
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser]
van gestelde Nigeriaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Ebes, advocaat te Lemmer,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. H.R. Nobel, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 13 november 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 24 april 2008 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 21 mei 2008 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 23 juni 2008 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiser heeft op 16 januari 2009 nog nadere stukken ingediend.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 29 januari 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen.
Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiser heeft aan zijn asielrelaas het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam] in Nigeria en behoort tot de bevolkingsgroep der Urhobo. Eiser heeft in Nigeria problemen ondervonden vanwege [voorzitter]. Hij is voorzitter een groep invloedrijke mannen in Nigeria, genaamd de [...]. Deze [voorzitter] raakte in een machtsstrijd verwikkeld met de vice-voorzitter van de [...], [vice-voorzitter]. De vader van eiser was werkzaam als adviseur van [vice-voorzitter]. Op [datum] 2004 werd [vice-voorzitter] gedood in het bijzijn van de vader van eiser. Daarop is de vader van eiser met de familie van wijlen [vice-voorzitter] aangifte gaan doen tegen [voorzitter], waarna deze werd gearresteerd. Nadien werd de vader van eiser door mannen van [voorzitter] onder druk gezet om zijn aanklacht in te trekken. In december 2005 werd de oudere broer van eiser vermoord omdat zijn vader dit weigerde. Ook eiser werd een aantal malen ontvoerd door mannen van [voorzitter] en door, door hem ingehuurde, leden van een militante groepering de [naam groepering] met de bedoeling de vader van eiser ertoe te bewegen zijn aanklacht in te trekken. In augustus 2007 werd [voorzitter] vrijgelaten. Bij die gelegenheid werd er door zijn mannen op een bepaalde plek in de stad feest gevierd en uit vreugde in de lucht geschoten. Toen de vader, moeder en zuster van eiser toevallig passeerden werden zij herkend door de mannen en doodgeschoten. Eiser was op dat moment thuis. De mannen van [voorzitter] wilde ook eiser doden en kwamen naar het huis. Eiser hoorde hen echter tijdig aankomen en wist te ontsnappen. Achter hem werd hun huis in brand gestoken. Eiser is vervolgens gevlucht naar Port Harcourt naar een vriend genaamd [vriend]. Deze bracht hem in contact met een zekere [...] waar hij kon verblijven. Deze [...] werd tijdens zijn verblijf door aanhangers van de [naam groepering] vermoord. Eén van de leden van de [naam groepering], een zekere [...], heeft eiser tijdens zijn verblijf in Port Harcourt herkend en gaf opdracht aan zijn groepsleden om eiser op te pakken. Eiser wist te ontkomen en is met de hulp van [vriend] naar Europa gevlucht.
2.2. De aanvraag van eiser is in het bestreden besluit afgewezen omdat volgens verweerder sprake is van een vlucht- of vestigingsalternatief waardoor eiser geen aanspraak kan maken op een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw 2000. In het verweerschrift is dit standpunt aldus toegelicht dat eiser terecht heeft gesteld dat er sprake is van “familily related prosecution”, maar dat eiser zich daaraan kan onttrekken door zich elders te vestigen.
Verweerder heeft daartoe in het bestreden besluit overwogen dat het op zich juist is dat de invloed van de [naam groepering] veel verder reikt dan lokaal gebied en zij invloed hebben in verschillende zuidelijke staten alsmede in enkele zuidwestelijke staten, maar dat niet gesproken kan worden van één homogene militante beweging. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van 19 maart 2007 (hierna: het ambtsbericht). Omdat de invloed van de [...] zich beperkt tot [plaatsnaam] en omgeving, valt niet in te zien dat [voorzitter] de moeite zou nemen om eiser in heel Nigeria op te sporen en hem te achtervolgen. Van belang hierbij acht verweerder dat de directe bedreiging van de positie van [voorzitter], namelijk de vader van eiser, is uitgeschakeld. Verweerder acht het evenmin aannemelijk dat [voorzitter] hiervoor de [naam groepering] zou inschakelen. Dat eiser is herkend in Port Harcourt, River State, brengt volgens verweerder niet mee dat eiser heeft te vrezen in heel Nigeria. Port Harcourt ligt immers geografisch niet ver van [plaatsnaam] en eiser is daar bij toeval gesignaleerd. Voorts is overwogen dat aangenomen wordt dat eiser niet persoonlijk van de zijde van de [naam groepering] te vrezen heeft en is verwezen naar het beleid van verweerder zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) waaruit blijkt dat voor zover iemand stelt vrees te hebben voor vervolging van één van deze militante groeperingen hij in een deel van Nigeria waar deze beweging niet actief is, gevrijwaard zal zijn van deze problemen. Dat van eiser niet verwacht kan worden zich in het noordelijke islamitische deel van Nigeria te vestigen, is volgens verweerder niet aan de orde nu eiser zich in een van zuidelijke dan wel zuidwestelijke staten zou kunnen vestigen.
Verweerder ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de passage in het ambtsbericht omtrent het vlucht- of vestigingsalternatief of aan het daarop gebaseerde beleid. In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de woorden ‘voor zover bekend” in het ambtsbericht niet aldus uitgelegd kunnen worden dat daarmee een voorbehoud zou worden gemaakt met betrekking tot het vluchtalternatief. Voorts acht verweerder het rapport van de Danish Immigration Service van januari 2005, waar in het ambtsbericht naar wordt verwezen, niet gedateerd nu in het ambtsbericht staat dat dit voor zover bekend in de verslagperiode niet is veranderd. Anders dan eiser stelt, heeft het rapport niet alleen betrekking op de OPC maar geeft het een beeld van verscheidene militante groeperingen in Nigeria.
Met betrekking tot het beroep op artikel 29c Vw 2000 vanwege de gewelddadige dood van de familieleden van eiser eind augustus 2007, heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de aanhangers van [voorzitter] niet kunnen worden beschouwd als zijnde de overheid, danwel een groepering zoals genoemd in het traumatabeleid. Reeds hierom vervalt het beroep op het traumatabeleid. Ten overvloede is in dit verband nog overwogen dat als het traumatabeleid wel van toepassing zou zijn het binnenlands vestigingsalternatief nog steeds voor eiser van kracht zou zijn. In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat eiser weliswaar kan worden gevolgd in zijn stelling dat de overheid niet afdoende bescherming kan bieden tegen een groepering als de jongens van [voorzitter], maar dat dit niet tot een ander oordeel kan leiden omdat verweerder in redelijkheid een binnenlands vestigingsalternatief heeft kunnen tegenwerpen.
2.3. Het beroep van eiser is in de eerste plaats gericht tegen het tegenwerpen van het vlucht- of vestigingsalternatief, zowel wat betreft artikel 29 a, b als c Vw 2000. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op bescherming krachtens artikel 15c van de Definitierichtlijn. Met betrekking tot het vlucht- of vestigingsalternatief heeft eiser aangevoerd dat in het ambtsbericht een voorbehoud is gemaakt en dat om die reden de onderzoeksplicht dan wel vergewisplicht van verweerder groter wordt. Dit klemt volgens eiser te meer nu sprake is van vervolging om politieke redenen van een lokaal invloedrijke autoriteit – [voorzitter] – die de hulp van een militaire groepering inschakelt om zijn doelen te bereiken en de invloed van de [naam groepering] – en daarmee dus ook de macht van [voorzitter] – veel verder reikt dan lokaal gebied. Daar komt volgens eiser bij dat het rapport van de Danish Immigration Service niet meer actueel is en niet ziet op problemen met een invloedrijke lokale autoriteit die samenspant met de [naam groepering]. Het onderzoek naar de risico’s op schending van artikel 3 EVRM is volgens eiser dan ook onzorgvuldig geweest. Wat betreft de aanspraak van eiser op het traumatabeleid als bedoeld in artikel 29 c Vw 2000 heeft eiser aangevoerd dat de aanhangers van [voorzitter] moeten worden aangemerkt als een politieke groepering die de feitelijke macht heeft in het woongebied van eiser waartegen de overheid niet in staat is bescherming te bieden.
In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser nog aangevoerd dat het ambtsbericht meldt dat de buurten in grote steden ook een dorps- en cultuurgemeenschap kennen waardoor het niet mogelijk is om je te verbergen in een andere gemeenschap zonder dat de gemeenschap waaruit je bent vertrokken dit te weten komt. Gezien de structuur in de Nigeriaanse samenleving wordt verweerder verzocht aan te geven hoe eiser zich aan vervolging van [voorzitter] kan onttrekken door zich elders te vestigen.
Bij de aanvullende gronden van beroep heeft eiser onder meer een rapport overgelegd van het IDMC – International Displacement Monitoring Centre – van de Norwegian Refugee Council van 12 december 2008. In dit rapport is aangegeven dat in grote steden sprake is van een politiek van gedwongen uitzetting. Geschat wordt dat in 2008 meer dan twee miljoen mensen gedwongen zijn uitgezet uit steden als Lagos, Port Harcourt en Abuja.
Beoordeling van het beroep
Met betrekking tot het beroep op artikel 29 a en b Vw 2000 overweegt de rechtbank het volgende.
2.4. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
2.5. Volgens paragraaf C4/2.2 en 2.3 Vc 2000 komt de asielzoeker van wie is vastgesteld dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel indien is vastgesteld dat hij zich aan de gevreesde gebeurtenissen kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen. Onder meer kan sprake zijn van een vlucht- of vestigingsalternatief indien de vervolging uitgaat van lokale overheden en de centrale autoriteiten elders wel bescherming bieden. Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst voldoet als vlucht- of vestigingalternatief wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. In de volgende gevallen kan in redelijkheid worden verwacht dat de vreemdeling zich elders in het land van herkomst begeeft:
- het moet gaan om een gebied waar de vreemdeling geen gevaar loopt en waar de
veiligheid bestendig is;
- het moet voor de vreemdeling mogelijk zijn om naar het betreffende gebied te reizen, waarbij de persoonlijke veiligheid en waardigheid van de vreemdeling gewaarborgd dienen te zijn;
- de vreemdeling moet toegang tot dat gebied kunnen verkrijgen; en
- de vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten niet als abnormaal zijn aan te merken.
2.6. Volgens het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Nigeria, zoals neergelegd in C24/19.3.5 Vc 2000, zijn er in Nigeria verscheidene militante etnische bewegingen die alle regionaal actief zijn. Voor zover betrokkene stelt te vrezen voor vervolging van de zijde van één van deze groeperingen, zal hij in een deel van Nigeria waar deze beweging niet actief is, gevrijwaard zijn van deze problemen. In de regio waar de groepering wel actief is, moet worden aangenomen dat de autoriteiten niet altijd in staat zijn afdoende bescherming te bieden tegen eventueel op de persoon gericht geweld. Nu er sprake is van een vlucht- of vestigingsalternatief bestaat er in beginsel geen aanleiding om betrokkene in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw 2000.
2.7. De rechtbank stelt voorop dat nu niet in geschil is dat het asielrelaas van eiser geloofwaardig is en eiser heeft te vrezen voor vervolging en een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 29 a respectievelijk 29 b Vw 2000, het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat tegen die dreigende vervolging en onmenselijke behandeling elders in Nigeria bescherming kan worden verkregen. Daartoe is enerzijds van belang of verweerder aannemelijk heeft mogen achten dat eiser geen vrees voor vervolging heeft in andere delen van zuidelijk of zuidwestelijk Nigeria die op grotere afstand van Ekpan zijn gelegen dan Port Harcourt en anderzijds of deze gebieden voor eiser toegankelijk en niet gevaarlijk zijn.
2.8. De rechtbank acht de aanname van verweerder dat eiser elders geen vrees voor vervolging heeft, niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder gaat er vanuit dat [voorzitter] niet de moeite zal nemen om eiser elders in Nigeria op te sporen en te achtervolgen. Dit is echter louter een aanname waarvoor geen onderbouwing is. Weliswaar is de directe bedreiging van de positie van [voorzitter] in de persoon van de vader van eiser uitgeschakeld, zoals is overwogen in het bestreden besluit, maar dat neemt niet weg dat eiser vanwege de activiteiten van zijn vader persoonlijk heeft te vrezen voor vervolging. In het verweerschrift is dit ook door verweerder erkend. De persoonlijke vrees van eiser voor vervolging blijkt onder meer uit de omstandigheden dat niet alleen de vader van eiser is gedood, maar ook zijn moeder en zus; de aanhangers van [voorzitter] na de moord op zijn familie nog naar het huis van eiser zijn gegaan om hem te doden en een aanhanger van de [naam groepering] hem enige maanden later nog in Port Harcourt heeft geprobeerd op te pakken. De omstandigheid dat de invloed van [voorzitter] en van de [...], waar [voorzitter] voorzitter van is, beperkt is tot [plaatsnaam], sluit niet de mogelijkheid uit dat [voorzitter] wel degelijk de moeite zal nemen om eiser buiten [plaatsnaam] op te sporen.
Daar komt nog bij dat, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, uit het relaas moet worden afgeleid dat eiser ook vreest voor vervolging van aanhangers van de [naam groepering]. Weliswaar is deze militante beweging door [voorzitter] ingeschakeld als een soort van huurlingen, maar dat neemt niet weg dat uit het relaas niet kan worden afgeleid, zoals verweerder kennelijk wel doet, dat de achterban [voorzitter] en de achterban van de [naam groepering] geheel van elkaar zijn te onderscheiden en dat de [naam groepering] alleen in opdracht van [voorzitter] opereren. Dit blijkt ook uit het incident in Port Harcourt waar eiser werd herkend door een aanhanger van de [naam groepering]. De omstandigheid dat de [naam groepering] geen homogene beweging is, laat dit onverlet.
2.9. Verweerder heeft van betekenis geacht dat volgens het landgebonden beleid voor zover een vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging van de zijde van één van de militante etnische bewegingen, deze gevrijwaard zal zijn van problemen in een deel van Nigeria waar deze beweging niet actief is. Aan dit beleid komt echter geen zelfstandige betekenis toe in die zin dat het beleid niet de rechten die eiser aan het Vluchtelingenverdrag of de refoulement verboden kan ontlenen, kan bekorten. Dit klemt te meer nu dit beleid is gebaseerd op het ambtsbericht en het ambtsbericht op dit punt minder stellig is geformuleerd dan het beleid.
Volgens het ambtsbericht zijn de militante etnische bewegingen alle regionaal actief en zijn de autoriteiten niet altijd in staat om afdoende bescherming te bieden tegen eventueel op de persoon gericht geweld. Een persoon die problemen vreest van één van deze bewegingen zal in een deel van Nigeria waar deze beweging niet actief is, voor zover bekend, gevrijwaard zijn van deze problemen. In een voetnoot bij deze opmerking wordt verwezen naar Danish Immigration Service, Report on human rights issues in Nigeria, Joint British-Danish fact-finding mission to Abuja and Lagos, januari 2005. Volgens de noot is dit voor zover bekend in de verslagperiode - september 2005 tot medio januari 2007 - niet veranderd.
In voornoemd Deens rapport wordt in paragraaf 3.3 ingegaan op burgerwachten of bewapende milities in onder andere de Delta en andere regio’s. Onder 3.4.11 is aangegeven dat lokale politici deze groepen soms gebruiken om politieke vijanden te doden. De bron die in het rapport wordt aangeduid, [...], was met betrekking tot de mogelijkheid van een binnenlands vluchtalternatief voor mensen met problemen met deze groepen van mening dat dit afhangt van de aard van het probleem en het profiel van de betrokken persoon.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de hiervoor aangehaalde passage uit het Deense rapport uitsluitend betrekking heeft op de OPC. Uit de tekst moet worden afgeleid dat deze passage ook betrekking heeft op andere militante groepen, waaronder militante groepen in de Niger Delta. Maar anders dan verweerder stelt, is in het ambtsbericht wel degelijk een voorbehoud gemaakt door het gebruik van de woorden “voor zover bekend”, zowel in de tekst van het ambtsbericht als in de voetnoot. Het ambtsbericht noch het daaraan ten grondslag liggende rapport van de Danish Immigration Service sluiten uit dat een vreemdeling elders gevrijwaard zal zijn van problemen. In dit verband is tevens van belang dat niet in geschil is, zoals in het ambtsbericht is aangegeven, dat de autoriteiten in Nigeria niet altijd in staat zijn om afdoende bescherming te bieden tegen eventueel op de persoon gericht geweld.
2.10 Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet onderzocht of het voor eiser elders in zuidelijk of zuidwestelijk Nigeria toegankelijk en veilig is. Nu een vlucht- en vestigingsalternatief alleen mag worden tegengeworpen als het alternatief voor eiser veilig en toegankelijk is en in het ambtsbericht dienaangaande een voorbehoud is gemaakt, had verweerder alvorens het bestreden besluit te nemen hiernaar onderzoek moeten doen. Ernstige twijfel over de toegankelijkheid en veiligheid van deze gebieden, is gerezen door de in beroep door verweerder niet bestreden stelling van eiser dat het niet mogelijk is je te verbergen in een andere gemeenschap zonder dat de gemeenschap waaruit je bent vertrokken dit te weten komt, alsmede aan de in beroep overgelegde informatie van de Norwegian Refugee Council over gedwongen verwijdering van binnenlandse vluchtelingen uit de grote steden. Verweerder dient beide stellingen in zijn onderzoek te betrekken.
Met betrekking tot het beroep op het traumatabeleid op grond van artikel 29 c Vw 2000 overweegt de rechtbank het volgende.
2.11.Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.12. Volgens paragraaf C2/4.2.4 Vc 2000 moeten voor een geslaagd beroep op het traumatabeleid op grond van artikel 29c Vw 2000 de handelingen zijn verricht van overheidswege door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Het binnenlands vestigingsalternatief wordt tegengeworpen als de omvang van het land groot is, de feitelijke (regionale) machthebbers of politieke of militante groeperingen de gebeurtenissen hebben veroorzaakt en in andere delen van het land geen macht uitoefenen en de centrale overheid bescherming kan en wil bieden.
2.13. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2003 (200301449; JV 2003/332) en van 19 januari 2005 (200407207/1; JV 2005, 122) merkt de rechtbank op dat anders dan de onderdelen a en b van artikel 29, eerste lid, Vw 2000, die betrekking hebben op hetgeen de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst mogelijk te wachten staat, het in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, geformuleerde traumatabeleid naar zijn strekking voorziet op bescherming wegens gebeurtenissen die reeds hebben plaatsgevonden. Het beleid strekt er immers toe dat ten aanzien van bepaalde limitatief opgesomde gebeurtenissen die de asielzoeker zijn overkomen door toedoen van de overheid of door een groepering die feitelijk de macht uitoefent of waartegen de overheid geen bescherming wordt geboden, wordt aangenomen dat deze voor een asielzoeker zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hem of haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd terug te keren naar het land van herkomst. Dit beleid kan in de gevallen waarin de gebeurtenissen de asielzoeker niet door toedoen van de overheid zijn overkomen, slechts toepassing vinden indien ze zijn veroorzaakt door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of bereid is afdoende bescherming te bieden. Het beleid is niet van toepassing op traumatische incidenten die zich in elk land kunnen voordoen, doch waartegen de overheid van het land van herkomst in het algemeen pleegt te waken.
2.14. Uit het verweerschrift en de uitlatingen van verweerder ter zake ter zitting moet worden afgeleid dat verweerder niet langer handhaaft dat het beroep op het traumatabeleid niet kan slagen omdat de aanhangers van [voorzitter] niet kunnen worden beschouwd als een groepering zoals genoemd in het traumatabeleid. Erkend is immers dat de aanhangers van [voorzitter] geen macht uitoefenen in andere delen van het land en de overheid niet in staat is bescherming te bieden tegen deze groepering. Aldus is sprake van een groepering als bedoeld in het traumatabeleid. Voor zover de aanvraag om deze reden is afgewezen, ontbeert het bestreden besluit dan ook een deugdelijke motivering. Voor zover de aanvraag is afgewezen vanwege het binnenlandse vestigingsalternatief, is het bestreden besluit in strijd met het hiervoor aangehaalde beleid. Volgens het beleid wordt immers in het geval de centrale overheid geen bescherming kan bieden, het binnenlands vestigingsalternatief niet tegengeworpen. Ook in zoverre ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
2.15. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank komt in verband hiermee niet meer toe aan bespreking van het beroep van eiser op artikel 15c van de Definitierichtlijn.
2.16. Er bestaat aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2008;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzenden van deze uitspraak opnieuw te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden
Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.C.J. Timmerman-Lindeijer als griffier op 5 februari 2009.
de griffier
de rechter
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: