ECLI:NL:RBSGR:2009:BH1513

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4521 WAV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan een Bulgaarse onderneming wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse onderneming en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister had op 11 juli 2007 een boete van € 32.000 opgelegd aan de onderneming wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De onderneming had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de onderneming beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie hadden vastgesteld dat vier Bulgaarse vreemdelingen op 28 september 2005 arbeid verrichtten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De werkzaamheden betroffen het demonteren van een legbatterij, die door de onderneming was gekocht. De minister stelde dat de onderneming als werkgever van de vreemdelingen kon worden aangemerkt, omdat zij feitelijk arbeid had laten verrichten.

De rechtbank oordeelde echter dat de onderneming ten onrechte als werkgever was aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de onderneming enkel koper was van de legbatterij en niet betrokken was bij de arbeid die door de vreemdelingen werd verricht. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete werd ingetrokken. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de onderneming, die op € 966,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat een onderneming een product koopt, niet automatisch betekent dat zij ook als werkgever kan worden aangemerkt in de zin van de Wav. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en beleidsregels in overweging genomen en vastgesteld dat de onderneming niet verantwoordelijk was voor de arbeid van de vreemdelingen, aangezien deze in loondienst waren van een andere onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/4521 WAV
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats] (Bulgarije),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 32.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 juni 2008, ingekomen bij de rechtbank op 20 juni 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 13 januari 2009 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is, zoals aangekondigd, niemand verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].
II Motivering
1.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
1.2. Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, gesteld op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit.
2.1 Uit het op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 25 september 2006 (hierna: het boeterapport) blijkt dat vier vreemdelingen van Bulgaarse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) op 28 september 2005 arbeid verrichtten op de locatie aan de [adres], zonder dat hiervoor tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. De werkzaamheden bestonden uit het demonteren van een legbatterij in de schuur van de maatschap [B], gevestigd aan de [adres].
2.2 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde boete van € 32.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de maatschap [B] de legbatterij heeft doorverkocht aan [C] BV. De legbatterij is vervolgens via [D] BV en [E] products BV doorverkocht aan [F] (hierna: [F]). [G] BV - via [F] - zorgde voor het afbreken en afvoeren van het geheel. De legbatterij zou moeten worden geïnstalleerd bij eiseres. Om die reden is eiseres aan te merken als werkgever van de vreemdelingen in de zin van de Wav. Eiseres heeft immers de vreemdelingen feitelijk arbeid laten verrichten. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het feit dat eiseres niet op de hoogte was van de werkzaamheden niet afdoet aan de vaststelling dat een overtreding is begaan, omdat instemming met respectievelijk wetenschap van de arbeid voor de kwalificatie als werkgever niet is vereist. Het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid.
2.3 Eiseres heeft - naast een aantal formele bezwaren - aangevoerd dat zij niet kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav.
2.4 De rechtbank acht dit standpunt van eiseres juist. Weliswaar is er sprake van een keten, zoals verweerder heeft aangevoerd, maar dit is een keten van verkoop en doorverkoop van een legbatterij, waarin deels een keten zit met betrekking tot het laten verrichten van arbeid in de zin van de Wav. Eiseres maakt echter geen deel uit van laatstgenoemde keten. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres op 30 augustus 2005 een (koop)overeenkomst heeft gesloten met [F], waarbij [F] zich heeft verplicht de legbatterij uiterlijk 15 oktober 2005 te leveren aan eiseres.
Op 28 september 2005 was de legbatterij nog niet geleverd aan eiseres. Deze was nog eigendom van [F] of van een van de eerdere verkopers. De legbatterij bevond zich op het terrein van de maatschap [B] en werd gedemonteerd door de vreemdelingen die in loondienst waren van [F], aan welk bedrijf [E] BV deze werkzaamheden had uitbesteed.
Nu de vreemdelingen in loondienst waren van [F] kan eiseres niet worden aangemerkt als uitlener van de vreemdelingen. Evenmin kan eiseres als feitelijk werkgever van de vreemdelingen in de zin van de Wav worden aangemerkt. Dat [E] BV voor 99% eigenaar is van eiseres, maakt het voorgaande niet anders. Eiseres is slechts de koper van de legbatterij en degene aan wie de legbatterij na demontage geleverd zou moeten worden. In het algemeen zal een koper belang hebben bij de levering van een verkocht product. Dit maakt de koper nog niet tot degene die de werknemers van de leverancier, belast met werkzaamheden met betrekking tot de levering, feitelijk arbeid laat verrichten. De werkzaamheden worden immers niet in de uitoefening van het bedrijf van de koper verricht.
2.5 De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever van de vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav. Dit betekent dat eiseres ten onrechte een boete is opgelegd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Wav zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
2.6 De rechtbank acht daarbij termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-, te weten € 322,- voor het bezwaarschrift, € 322,-- voor het beroepschrift en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 16 mei 2008, kenmerk AI/JZ/2007/28289/BOB;
herroept het primaire besluit van 11 juli 2007, kenmerk 070604258/03;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 288,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 966,--, welke kosten de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.