ECLI:NL:RBSGR:2009:BH1492

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/18820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van begeleiding bij de uitzetting van een vreemdeling door een vervoersonderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Oekraïne International Airlines (UIA) en de staatssecretaris van Justitie. De zaak betreft de kosten van uitzetting van een vreemdeling die op 10 april 2005 op Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling, van Cubaanse nationaliteit, had zich verbaal verzet tegen zijn uitzetting op 19 mei 2005. De staatssecretaris heeft de kosten van de uitzetting, ter hoogte van € 31.874,36, op de vervoersonderneming verhaald, waarbij de noodzaak van begeleiding door vier escorts ter discussie staat. UIA betwist de noodzaak van deze begeleiding en stelt dat de vreemdeling op de eerste vlucht naar Cuba had kunnen worden vervoerd, wat niet is gebeurd.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. UIA heeft aangevoerd dat de begeleiding door escorts niet noodzakelijk was, en dat de vreemdeling op 10 april 2005, de dag van zijn binnenkomst, op de eerste vlucht naar Cuba had kunnen worden gebracht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd dat de begeleiding door escorts noodzakelijk was. De rechtbank wijst erop dat de incidentnotitie van 19 mei 2005 niet eenduidig aantoont dat de vreemdeling op dat moment met escorts moest worden begeleid. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de begeleiding met escorts noodzakelijk was en verklaart het beroep van UIA gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 30 april 2008 en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 21 mei 2007, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van UIA, die op € 644,- worden vastgesteld, en in de kosten van het betaalde griffierecht van € 288,-. Partijen hebben het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08/18820
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 januari 2009
in de zaak van:
Ukraïne International Airlines (UIA),
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Op 10 april 2005 is de heer [naam] (hierna: de vreemdeling), geboren op [1972] en van Cubaanse nationaliteit, door eiseres aangevoerd op de luchthaven Schiphol met vlucht [vluchtnummer]. Aan de vreemdeling is de toegang tot Nederland en de overige lidstaten van het Schengengebied door de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) geweigerd. Daarbij is eiseres op 11 april 2005 middels een removal order medegedeeld dat de betreffende vreemdeling de toegang is geweigerd en dat deze met de eerstvolgende vlucht mogelijk verwijderd zal dienen te worden uit Nederland. Eiseres heeft op 30 juni 2005 voldaan aan de verplichting om de vreemdeling te vervoeren naar een plaats buiten Nederland waar de toegang hem gewaarborgd is.
1.2 Bij brief van 17 april 2007, verzonden 27 april 2007, heeft verweerder de kosten met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling, te weten € 31.874,36, op eiseres verhaald. Eiseres heeft hiertegen op 21 mei 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 1 november 2007 beroep ingesteld. Bij brief van 22 januari 2008 heeft verweerder het besluit van 19 september 2007 ingetrokken. Bij brief van 23 januari 2008 heeft eiseres het beroep ingetrokken. Op 31 maart 2008 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 april 2008 wederom ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 26 mei 2008 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Eiseres is vertegenwoordigd door de heer F. Bekirov, bijgestaan door `de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Wanneer een vreemdeling de toegang tot het Schengengebied wordt geweigerd, is de vervoerder die hem tot de buitengrens heeft gebracht ingevolge artikel 26 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO) juncto Richtlijn 2001/51/EG, op nationaal niveau neergelegd in artikel 65 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), verplicht de vreemdeling op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking (in de vorm van een zogeheten removal order), de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland alwaar zijn toegang is gewaarborgd. Ingevolge artikel 77 Vw kan tegen de removal order een administratief beroepschrift worden ingediend.
2.3 Artikel 3 van Richtlijn 2001/51/EG bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om vervoerders die niet kunnen zorgen voor de terugbrenging van een onderdaan van een derde land aan wie de toegang is geweigerd, ertoe te verplichten onmiddellijk een middel voor de terugreis te vinden en de kosten daarvan voor hun rekening te nemen, of, indien onmiddellijke terugbrenging niet mogelijk is, de aansprakelijkheid voor de kosten van het verblijf en de terugbrenging van betrokkene op zich te nemen.
2.4 Ingevolge artikel 65, tweede lid, Vw - voor zover hier relevant - vervoert de vervoersonderneming op aanwijzing van een ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd om niet terug naar een plaats buiten Nederland en vindt daartoe zo nodig een ander middel voor de terugbrenging. Is zulks niet binnen redelijke tijd mogelijk, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald.
2.5 Ingevolge artikel 6.2 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is Onze Minister bevoegd de kosten van uitzetting, bedoeld in de artikelen 65, tweede lid en 66 Vw te verhalen op de vreemdeling of op een vervoersonderneming.
2.6 Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, Vb zijn de kosten van uitzetting van een vreemdeling welke ingevolge artikel 65, tweede lid, Vw op een vervoersonderneming kunnen worden verhaald, verschuldigd aan het openbaar lichaam te welks laste die kosten zijn gekomen. In het tweede lid is bepaald dat de in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting in ieder geval omvatten de kosten verbonden aan:
a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;
b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voor zover deze noodzakelijk is; en
c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met de grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.
2.7 In A2/7 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In A2/7.1.7 Vc wordt ingegaan op de aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten.
2.8 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. In onderhavig geval betreft het een vreemdeling die op 10 april 2005 goed gedocumenteerd is aangevoerd uit Kiev en die in Amsterdam een transfer zou maken naar Cuba. In Amsterdam is de vreemdeling echter de toegang geweigerd wegens het tonen van een vals paspoort. De vreemdeling beschikte over twee paspoorten. Met het geldige paspoort is de vreemdeling aantoonbaar uitgereisd vanuit Kiev en met het valse paspoort heeft hij getracht het Schengengebied binnen te reizen. Eiseres is in kennis gesteld van genoemde toegangsweigering en de vervoersverplichting middels een removal order die aan vervoerder is toegezonden. Eiseres heeft als eerste een vlucht geboekt voor de vreemdeling op 14 april 2005. Door een misverstand tussen eiseres en de KLM was op 14 april 2005 geen ticket beschikbaar. Vervolgens is door eiseres een nieuw ticket geboekt voor 28 april 2005. Door de vreemdeling is op 26 april 2005 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, zodat de vlucht van 28 april 2005 geen doorgang kon vinden. Op 8 mei 2005 is besloten dat de vreemdeling Nederland diende te verlaten en is eiseres verzocht om voor de vreemdeling een vlucht te boeken. Op 19 mei 2005 zou de vreemdeling vertrekken. Op het moment van uitreis heeft de vreemdeling zich echter verbaal verzet en is hij niet aan boord gegaan van de vlucht naar Havana, Cuba. Op 30 juni 2005 is de vreemdeling onder begeleiding van vier escorts uitgereisd naar Havana, Cuba.
2.9 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kostendoorberekening gelet op Richtlijn 2001/51/EG en artikel 65 Vw juncto artikelen 6.2 en 6.3 Vb, op rechtmatige wijze is opgelegd.
2.10 In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder alle problemen had kunnen voorkomen door de vreemdeling op 10 april 2005 - de dag van binnenkomst in Nederland - conform de door hem geuite wens op de eerste vlucht naar Cuba te brengen. Het is onduidelijk waarom aan deze wens geen gevolg is gegeven. Verweerder heeft nooit benadrukt dat het voor eiseres ook mogelijk was om de vreemdeling naar een andere plaats (dan Cuba) buiten Nederland te transporteren. Voorts heeft verweerder geenszins aannemelijk gemaakt dat begeleiding door vier escorts noodzakelijk was. Indien verweerder de vreemdeling op 19 mei 2005 niet met de (ongefundeerde) wens tot begeleiding had geconfronteerd, was er niets aan de hand geweest. Geenszins is aannemelijk gemaakt dat eiseres de uitzetting van de vreemdeling niet zelf binnen een redelijke termijn had kunnen uitvoeren. Verweerder heeft niet zelf de uitzetting van de vreemdeling ter hand mogen nemen. Zeker niet nu eiseres ook nog escorts heeft aangeboden. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 6.3, tweede lid, Vb. Dit artikel noch de toelichting rept over de noodzaak tot het inschakelen van marechaussees als begeleiders. De begeleiding van de vreemdeling zou op een andere, goedkopere wijze ingevuld kunnen worden. Onduidelijk is waarom er vier escorts noodzakelijk waren voor de begeleiding. Voor zover al sprake zou zijn van een matrix aan de hand van de Arbeidstijdenwet, is deze onredelijk. Verwezen wordt naar artikel 5.9 van de (oude) Arbeidstijdenwet waaruit volgt dat incidenteel is toegestaan om elf uur per dienst te werken. Onduidelijk is waarom verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de kosten van de uitzetting bij eiseres in rekening te brengen. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom de kosten niet op de vreemdeling zelf zijn verhaald. Verweerder heeft het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden door de schijn te wekken dat het uitsluitend zou blijven bij de kosten voor de tickets. Het uitdelen van een boete van meer dan
€ 30.000,- voor het zonder medeweten van de vervoerder binnenvoeren van een passagier die als vreemdeling kan worden aangemerkt in Nederland komt als disproportioneel over.
2.11 Ter zitting heeft eiseres een brief van 29 maart 2005 van verweerder aan diverse vervoerders op Schiphol, waaronder UIA, getoond. Uit deze brief volgt dat de Richtlijn 2001/51/EG per 1 april 2005 zal worden geïmplementeerd en dat de hierboven onder rechtsoverweging 2.2 tot en met 2.7 genoemde bepalingen en beleid per die datum zullen worden toegepast op alle vervoerders op Schiphol.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat alle problemen hadden kunnen worden voorkomen door de vreemdeling op 10 april 2005 - de dag van binnenkomst in Nederland - conform de door hem geuite wens op de eerste vlucht naar Cuba te brengen, overweegt de rechtbank dat verweerder deze stelling in het bestreden besluit gemotiveerd heeft weerlegd, door te overwegen dat uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) blijkt dat eiseres zich op 10 april 2005 pas om 14.00 uur heeft gemeld bij de Kmar en dat de vlucht van Martinair naar Havana, Cuba, toen al was vertrokken. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep niet gereageerd heeft op deze motivering en is, bij deze stand van zaken, van oordeel dat deze stelling onjuist is.
2.13 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat geenszins aannemelijk is gemaakt dat eiseres de uitzetting van de vreemdeling niet zelf binnen een redelijke termijn had kunnen uitvoeren en verweerder niet zelf de uitzetting van de vreemdeling ter hand heeft mogen nemen, overweegt de rechtbank dat gebleken is dat eiseres niet binnen redelijke termijn, te weten enkele dagen, heeft voldaan aan haar plicht tot terugbrenging, zodat verweerder de uitzetting zelf ter hand heeft kunnen nemen.
2.14 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder met minder dan vier escorts had kunnen volstaan, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de Arbeidstijdenwet, voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom, in geval van begeleiding door escorts, niet met minder dan vier escorts kon worden volstaan. Voor de stelling dat eiseres zou hebben aangeboden zelf voor escorts te zorgen, kan de rechtbank in het procesdossier geen bevestiging vinden.
2.15 Eiseres stelt evenwel niet alleen het aantal escorts aan de orde, maar ook de noodzaak om de vreemdeling met begeleiding van escorts uit te zetten. Zij verwijst daarbij naar artikel 6.3, tweede lid onder b, Vb, dat bepaalt dat de kosten van uitzetting in elk geval de kosten van begeleiding van de vreemdeling omvatten "voor zover deze noodzakelijk is". Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat tot de begeleiding is besloten naar aanleiding van het (verbale) verzet van de vreemdeling tegen de uitzetting op 19 mei 2005. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerder verwezen naar de incidentnotitie van 19 mei 2005. Deze notitie vermeldt: "Betrokkene zou vandaag om 13.50 uur met de [vlucht] vliegen. Betrokkene gaf aan niet naar Cuba te willen omdat hij daar vermoord zou worden. Is niet fysiek lastig geweest maar nadat hem verteld was dat hij met escorts zou worden gebracht deelde hij mede dat dat toch niet zou lukken".
2.16 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze notitie niet dat de begeleiding door escorts op het moment van uitzetting van de vreemdeling noodzakelijk was. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd kan uit deze formulering niet zonder meer worden geconcludeerd dat tegen de vreemdeling is gezegd dat hij, indien hij zich verzette, met escorts zou worden gebracht. De tekst is zodanig geformuleerd dat daaruit even zo goed kan worden geconcludeerd dat hij hoe dan ook met escorts zou worden gebracht. Eiseres wijst er in dit verband op dat de incidentennotitie bij de datum 14 april 2005 vermeldt: "Aan PS een fax verzonden met het verzoek tot boeken en uitprinten paperticket. Indien geen doorreis dan aangeven dat betrokkene retour moet met escorts". Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat reeds vóór het verbale verzet van 19 mei 2005 is gesproken over begeleiding door escorts. Aldus kan uit de incidentnotitie niet eenduidig worden geconcludeerd dat het verbale verzet van 19 mei 2005 aanleiding is geweest voor het besluit tot begeleiding door escorts.
2.17 Nu enige verdere onderbouwing van de stelling dat de begeleiding noodzakelijk was ontbreekt, kan niet worden geconcludeerd dat de begeleiding door escorts noodzakelijk was. De enkele algemene verwijzing van verweerder naar de deskundigheid van de Koninklijke Marechaussee, is onvoldoende om tot die conclusie te komen. Dit klemt te meer daar gelet op het voorgaande onduidelijk is wanneer en op welke gronden de Koninklijke Marechaussee heeft geconcludeerd dat begeleiding nodig was. Daarnaast acht de rechtbank het onzorgvuldig dat verweerder, naar ter zitting van de zijde van verweerder is verklaard, tussen 19 mei 2005 en het uiteindelijke vertrek op 30 juni 2005, niet is onderzocht of de begeleiding met escorts noodzakelijk was. Niet ondenkbaar is immers dat een vreemdeling na het verstrijken van vijf weken anders over zijn naderend vertrek denkt dan daarvoor.
2.18 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de begeleiding met escorts noodzakelijk was.
2.19 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.20 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.21 Ten aanzien van het beroep van eiseres op het zorgvuldigheidsbeginsel in verband met de gewekte schijn dat het zou blijven bij de kosten gepaard gaande met de vliegtickets voor de vreemdeling en de escorts, geeft de rechtbank verweerder in overweging bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar zonodig tevens de communicatie tussen eiseres en verweerder hieromtrent in de beoordeling te betrekken .
2.22 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.23 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 30 april 2008;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 21 mei 2007 met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiseres;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 288,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem en G.D. de Jong, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2009, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, als griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is getekend door de oudste rechter.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.