ECLI:NL:RBSGR:2009:BH1428

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925580-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot moord en wapenbezit na twijfels over getuigenverklaringen

In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord en wapenbezit, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2009 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. I.N. Weski, verscheen ter terechtzitting. De officier van justitie, mr. H.A.C. Banning, eiste een gevangenisstraf van negen jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak draaide om een schietincident op 25 juli 2008, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. Het pistool dat gebruikt werd, werd op de plaats delict aangetroffen, maar forensisch onderzoek leverde geen bruikbare sporen op. Zowel de verdachte als de medeverdachte hadden schotresten op hun handen, maar dit bewijs was onvoldoende om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk had geschoten.

De rechtbank constateerde dat de verklaringen van de aangever, die cruciaal waren voor de bewijsvoering, inconsistent en tegenstrijdig waren. De aangever had verklaard dat hij met de medeverdachte seks had gehad, maar zijn verklaringen hierover waren niet eenduidig. De rechtbank had twijfels over de waarheidsgetrouwe aard van de verklaringen van de aangever, vooral omdat deze niet werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de feiten had begaan. De rechtbank benadrukte dat de verklaringen van de aangever niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die op de aangever had geschoten. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters G.P. Verbeek, J.A. van Dorp en B. Bastein, in aanwezigheid van griffier E. Wagter.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
parketnummer: 09/925580-08
datum uitspraak : 30 januari 2009.
(vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdend te Rotterdam, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
(naam verdachte)
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (adresgegevens).
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 januari 2009.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. H.A.C. Banning heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1. (ter zake van medeplegen van poging tot moord) en onder 2. ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 juli 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type Austria 9x19) en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk S&B Luger, kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad;
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1. en onder 2. is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[aangever] verklaart dat verdachte - in het bijzijn van mede-verdachte {medeverdachte}- op vrijdag 25 juli 2008 met een pistool op hem heeft geschoten. Verdachte en {medeverdachte} verklaren beiden dat {medeverdachte} degene is geweest die op [aangever] heeft geschoten.
Er zijn geen verklaringen van getuigen die verdachte voor, tijdens of na de schietpartij met een pistool hebben gezien.
Het pistool dat gebruikt is bij de schietpartij is aangetroffen op de plaats delict. Dactyloscopisch en DNA-onderzoek op dit pistool hebben geen bruikbare sporen opgeleverd.
Zowel op de handen van {medeverdachte} als op de handen van verdachte zijn schotresten aangetroffen. Blijkens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de schotrestendeskundige (deskundige) kan uit het aantreffen van schotresten op de handen van verdachte niet worden afgeleid dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten, maar kan slechts worden vastgesteld dat er een relatie is tussen verdachte en een schietproces. Deze relatie kan er ook uit bestaan dat verdachte in de onmiddellijke nabijheid (circa maximaal 1,5 meter) van een schietproces aanwezig is geweest. Zowel {medeverdachte} als verdachte verklaren dat verdachte dichtbij {medeverdachte} stond toen zij (een deel van) de kogels op [aangever] afvuurde, waarbij verdachte zelfs heeft verklaard dat hij geprobeerd heeft het vuurwapen van {medeverdachte} af te pakken. Het aantreffen van schotresten op de handen van verdachte kan derhalve niet bijdragen aan het bewijs dat verdachte op aangever heeft geschoten.
De herkomst van het gebruikte vuurwapen is onduidelijk. Volgens [aangever] was het pistool niet van hem en moet dit door verdachte zijn meegenomen naar de woning waar de schietpartij heeft plaatsgevonden. Verdachte ontkent een wapen te hebben meegenomen naar de woning en gaat er - zoals door {medeverdachte} is verklaard - van uit dat [aangever] dit vuurwapen in zijn bezit moet hebben gehad. Weliswaar zijn er afgeluisterde telefoongesprekken aanwezig waar sterke aanwijzingen uit naar voren komen dat verdachte eind juni 2008 bezig is geweest een vuurwapen te verkrijgen en erkent verdachte in ieder geval in de periode van 18 tot 23 juli 2008 eenzelfde soort wapen (Glock) als het gebruikte wapen in zijn bezit te hebben gehad, maar dit vormt nog geen bewijs dat verdachte dit vuurwapen op 25 juli 2008 naar de woning waar de schietpartij heeft plaatsgevonden, heeft meegenomen. Verdachte verklaart dit vuurwapen op 23 juli 2008 aan [aangever][ te hebben gegeven in de woning en in het bijzijn van getuige (getuige 1). [aangever] ontkent een vuurwapen van verdachte te hebben gekregen en stelt nooit in de woning van (getuige 1) te zijn geweest en haar nooit te hebben gezien. Getuige (getuige 1) verklaart echter bij de rechter-commissaris dat zij heeft gezien dat verdachte het pistool aan [aangever] heeft gegeven. Bij een meervoudige foto-confrontatie wijst zij [aangever] aan als degene die zij toen in haar woning heeft gezien. Wat hier ook van zij, uit het dossier blijkt niet dat verdachte of {medeverdachte} een vuurwapen heeft meegenomen naar de woning waar aangever is neergeschoten.
Wel staat genoegzaam vast dat op initiatief van verdachte door {medeverdachte} een afspraak werd gemaakt om aangever de betreffende avond in de woning te ontmoeten en dat verdachte van plan was aangever (op zijn minst) zeer zwaar te mishandelen. Verdachte stelt daartoe een honkbalknuppel of daarop gelijkend stuk hout te hebben meegenomen toen {medeverdachte} en hij vertrokken bij de woning van getuige (getuige 2). (getuige 2) verklaart echter dat zo'n houten voorwerp niet bij zijn woning gelegen heeft en ook {medeverdachte} verklaart geen slagwapen bij verdachte te hebben gezien. Ook is dat slagwapen niet aangetroffen bij de woning waar de schietpartij heeft plaatsgevonden en waar verdachte zegt het te hebben achtergelaten. Dit geeft te denken, maar wil nog niet zeggen dat verdachte of {medeverdachte} een vuurwapen hebben meegenomen naar de woning.
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd over de schietpartij. Daarbij verklaart hij niet altijd even consistent over het precieze moment waarop hij de woning binnen kwam en waar hij zich bevond toen hij {medeverdachte} hoorde schieten. Daarbij dient wel bedacht te worden dat verdachte zeer boos en emotioneel was en bij binnenkomst in de woning meteen richting [aangever] liep, alsmede dat de situatie vlak voorafgaand en tijdens de schietpartij vrij hectisch was. {medeverdachte} heeft zich na het afleggen van een eerste verklaring, waarin zij amper over verdachte spreekt, beroepen op haar zwijgrecht. Pas tijdens de terechtzitting heeft zij - ook als getuige in de zaak van verdachte - een uitgebreide verklaring afgelegd. Zij geeft aan het pistool in de woning van [aangever] te hebben afgepakt en daarmee op hem te hebben geschoten. Haar ter terechtzitting afgelegde verklaring sluit in grote lijnen aan bij de verklaringen van verdachte, al weet zij zich sommige gebeurtenissen niet exact te herinneren. Zo verklaart zij in haar herinnering slechts één keer in de woning te hebben geschoten, terwijl er drie hulzen in de woning zijn aangetroffen.
Tegenover de verklaringen van verdachte en {medeverdachte} staan de verklaringen van [aangever]. Hij verklaart zeer wisselend en tegenstrijdig over de sex die hij met {medeverdachte} in de dagen voorafgaand aan de schietpartij zou hebben gehad. [aangever] verklaart dat hij met wederzijds goedvinden sex heeft gehad met {medeverdachte}, maar plaatst dit de ene keer op de donderdag vóór het schietincident en een andere keer op de dag(en) daarvoor, maar zeker niet op de donderdag. In het dossier zitten naar het oordeel van de rechtbank sterke aanwijzingen dat [aangever] {medeverdachte} de nacht vóór de schietpartij heeft verkracht. Zo verklaart {medeverdachte} gedetailleerd over wat er die nacht gebeurd is, welke verklaring wordt ondersteund door de in het dossier aanwezige telefoongegevens en door de foto's van het letsel dat zij daarbij zou hebben opgelopen. Ook de verklaringen van getuigen die zij de dag erna van de verkrachting heeft verteld en de emotionele toestand van {medeverdachte} op die vrijdag ondersteunen haar verklaring. Voorts roept het gedrag van [aangever] vragen op. Voorafgaand aan de komst van {medeverdachte} naar de woning op de avond van de schietpartij houdt hij zich 30 à 45 minuten schuil in de schuur in de tuin, onder meer uit vrees dat {medeverdachte} verdachte had gebeld. En op de vraag waarom verdachte op hem zou hebben geschoten, antwoord [aangever] dat dat te maken moet hebben met de avond dat hij sex met {medeverdachte} heeft gehad. Ten slotte geven ook de boosheid, het gedrag en de plannen van verdachte steun aan de gedachte dat er onvrijwillige sex heeft plaatsgevonden tussen [aangever] en {medeverdachte}.
Over de schietpartij verklaart [aangever] op het oog redelijk consistent. Toch past ook hij in zijn tweede verklaring zijn verhaal aan over de exacte toedracht bij de achterdeur en weet hij zich niet alles meer te herinneren. Ook is [aangever] niet duidelijk over de exacte posities van verdachte en {medeverdachte} op het moment van de eerste schoten. Waar hij verklaart dat verdachte door de tuindeur op hem schoot terwijl {medeverdachte} (ertussen in staand?) probeert te voorkomen dat hij de tuindeur sluit, is moeilijk voorstelbaar dat verdachte op dat moment schiet en daarbij het risico neemt dat hij {medeverdachte} raakt.
De rechtbank houdt op grond van het bovenstaande twijfels ten aanzien van het waarheidsgehalte van de door de [aangever] afgelegde verklaringen, die cruciaal zijn voor de bewijsvoering. Nu zijn verklaringen bovendien op cruciale onderdelen niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, ontbreekt bij de rechtbank op grond van het vorenstaande met name de overtuiging dat verdachte degene is geweest die op [aangever] heeft geschoten.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. en onder 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs G.P. Verbeek, voorzitter,
J.A. van Dorp en B. Bastein, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2009.