ECLI:NL:RBSGR:2009:BG9646

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/44353
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Mongolische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een Mongolische eiseres. De eiseres was op 29 november 2008 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Mongolische autoriteiten een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van de eiseres verlangen voor het verstrekken van een laissez-passer. De rechtbank oordeelt dat de enkele weigering van de eiseres om terug te keren naar Mongolië niet betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank wijst erop dat de Mongolische ambassade bereid is om een laissez-passer te verstrekken bij actieve en volledige medewerking van de eiseres. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin vergelijkbare situaties zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet en dat het verzoek om schadevergoeding van de eiseres wordt afgewezen, omdat er geen grond is voor toewijzing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/44353
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2009
inzake
[eiseres],
geboren op [1984],
nationaliteit Mongolische,
verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,
eiseres,
gemachtigde mr. J.P. Vandervoodt,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. R.R. Berkhout.
Procesverloop
Op 29 november 2008 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Eiseres heeft op 12 december 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 17 december 2008, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 18 december 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 19 december 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 23 december 2008.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 januari 2009, waar eiseres is verschenen bij mr. D.H. van den Elzen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiseres en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiseres is - kort weergegeven - aangevoerd dat vaststaat dat eiseres niet terug wenst te keren naar Mongolië. Ook staat vast dat de Mongolische autoriteiten enkel een laissez-passer verstrekken bij een verklaring van geen bezwaar. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2008 (LJN: BG5633, AWB 08/39706) is eiseres van mening dat er geen zicht op uitzetting is. In de aangehaalde uitspraak heeft de rechtbank beslist dat van een Mongolische vreemdeling niet kan worden geëist dat hij een officieel document ondertekent, waarin hij in strijd met de waarheid verklaart geen bezwaar te hebben tegen terugkeer, met als enige doel om – ondanks het feitelijk ontbreken van de voor de Mongolische autoriteiten noodzakelijke vereiste vrijwilligheid bij eiseres – de Mongolische autoriteiten ertoe te bewegen een laissez-passer te verstrekken. Nu de Mongolische autoriteiten enkel een laissez-passer verstrekken bij een verklaring van geen bezwaar en eiseres deze verklaring niet wil ondertekenen en zij daartoe ook niet gehouden kan worden, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat er geen zicht op uitzetting is.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 9 december 2008 een vertrekgesprek met eiseres is gevoerd, waarbij eiseres heeft geweigerd de laissez-passeraanvraag voor Mongolië in te vullen. De laissez-passeraanvraag is door de regievoerder ingevuld en ligt thans bij de LP-afdeling. Eiseres heeft op 12 december 2008 een asielaanvraag ingediend en op 14 december 2008 heeft het eerste gehoor in het kader van de asielaanvraag plaatsgevonden. Op 15 december 2008 is bericht ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst Schiphol dat eiseresses asielaanvraag niet in de 48-uursprocedure wordt voortgezet en dat op een later tijdstip een asielgehoor wordt afgenomen. Op 29 december 2008 en 1 januari 2009 is getracht eiseres ten behoeve van het nader gehoor in het kader van haar asielaanvraag over te brengen naar het Aanmeldcentrum Schiphol, maar eiseres weigerde te worden overgebracht naar het Aanmeldcentrum. De regievoerder heeft aangegeven dat eiseres op 6 januari 2009 door haar gemachtigde zal worden bezocht. Op 7 januari 2009 wordt opnieuw getracht eiseres ten behoeve van het nader gehoor over te brengen naar het Aanmeldcentrum Schiphol. Een volgend vertrekgesprek met eiseres is gepland in de week van 12 januari 2009. Verweerder is van mening, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), dat van eiseres verlangd kan worden dat zij meewerkt aan haar uitzetting en dat zij in dat verband kenbaar maakt aan de Mongolische autoriteiten geen bezwaar te maken tegen terugkeer naar Mongolië.
4. Vastgesteld wordt dat door verweerder onweersproken is dat de Mongolische autoriteiten een schriftelijke verklaring van geen bezwaar van eiseres verlangen. De rechtbank ziet daarin evenwel geen aanleiding het standpunt van eiseres te volgen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de enkele omstandigheid dat eiseres te kennen heeft gegeven niet te willen terugkeren, niet leidt tot het oordeel dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn, nu de Mongolische ambassade bij actieve en volledige medewerking van eiseres bereid is om een laissez-passer te verstrekken. Niet gebleken is dat de door eiseres af te leggen verklaring dat zij geen bezwaar heeft tegen haar terugkeer een zodanige strekking heeft dat het afleggen daarvan verder gaat dan binnen het bestek van de op haar rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten redelijkerwijs van haar zou kunnen worden verlangd. Verwezen zij naar de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2008 met nummer 200805361/1, LJN: BF0502 en van 7 november 2008 met nummer 200802536/1, LJN:BG4452 waarin in vergelijkbare zin is geoordeeld. De rechtbank volgt derhalve niet de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2008.
5. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
6. Het namens eiseres ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2009.