RECHTBANK ' S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2323 IB/PVV
Uitspraakdatum: 23 januari 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 20 maart 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.079 (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [A], bijgestaan door [B].
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Eiser heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 5.640. Eiser heeft daarin begrepen een belastbare winst uit onderneming van -/- € 14.585.
2.2. Aan eiser is op 25 juni 2005 een voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.607. Hierbij heeft eiser een bedrag teruggekregen van € 8.133, te weten een bedrag van € 7.940 aan inkomstenbelasting en een bedrag van € 193 aan heffingsrente.
2.3. Bij de regeling van de definitieve aanslag bleek dat de voorlopige aanslag te laag is geweest en dat uitgegaan moet worden van het bedrag van € 18.854 aan winst uit onderneming, welk bedrag is vermeld in de winst- en verliesrekening van eiser. Verweerder heeft het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning overeenkomstig gecorrigeerd en op 2 februari 2007 de definitieve aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.079. Daarbij is een bedrag van € 1.087 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Het bezwaar van eiser is bij de bestreden uitspraak op bezwaar afgewezen en de aanslag is daarbij gehandhaafd. Van de bestreden uitspraak is eiser in beroep gekomen bij de rechtbank.
2.5. Eiser heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat het belastbaar inkomen uit werk en woning op een juist bedrag is vastgesteld. Nog wel in geschil is of terecht een bedrag van € 1.087 aan heffingsrente in rekening is gebracht.
2.6. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat hij verweerder verzoekt af te zien van het berekenen van de heffingsrente van € 1.087 bij de definitieve aanslag.
2.7. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.
2.8. Ingevolge artikel 30f van de AWR wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Deze heffingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
2.9. In het onderhavige geval betekent dit dat er heffingsrente is berekend over de periode vanaf 1 januari 2005 tot 2 februari 2007. Niet is gesteld of gebleken dat de verweerder bij de berekening daarvan een fout heeft gemaakt.
2.10. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de in 2.8. genoemde bepaling is onder meer het volgende opgemerkt:
"De heffingsrente heeft het karakter van een compensatie van het geleden rentenadeel c.q. het genoten rentevoordeel. De heffingsrente heeft nadrukkelijk niet het karakter van een sanctie" (Tweede Kamer, Handelingen 1996-1997, 25 051, nr. 5 Nota n.a.v. het verslag, blz. 8).
"Vanzelfsprekend moet worden voorkomen dat heffingsrente wordt berekend als gevolg van de enkele omstandigheid dat de inspecteur niet binnen een redelijke termijn na het indienen van de aangifte een belastingaanslag vaststelt. De opzet is daarom dat de belastingdienst vanaf 1997 binnen drie maanden nadat een aangifte is ingediend een definitieve of voorlopige aanslag zal vaststellen." (Tweede Kamer, Handelingen 1996-1997, 25 051, nr. 3 MvT, blz. 11).
"Overigens kan een belastingplichtige voorkomen dat hij onnodig met heffingsrente wordt geconfronteerd door tijdig te verzoeken om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag. De belastingdienst zal steeds zo snel mogelijk maar in elk geval binnen drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig verzoek, een (nadere) voorlopig aanslag vaststellen. Indien de belastingdienst ondanks een dergelijk verzoek om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag niet binnen drie maanden een (nadere) voorlopige aanslag vaststelt, zal de heffingsrente berekend over de periode van de aan de belastingdienst te wijten vertraging op verzoek van de belastingplichtige worden verminderd." (Tweede Kamer, Handelingen 1996-1997, 25 051, nr.5 Nota n.a.v. het verslag, blz. 6).
2.11. Gelet op de tekst en de bedoeling van artikel 30f van de AWR en gelet op het feit dat eiser geen verzoek om vaststelling van een nadere voorlopige aanslag heeft gedaan, zijn voorts geen termen aanwezig de regeling van de heffingsrente geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te verklaren.
2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.