ECLI:NL:RBSGR:2008:BJ7325

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/6780
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de beoordeling van een ambtenaar door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Drs. Ing. [A], eiser, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder, over de beoordeling van eisers functioneren als projectmanager. De beoordeling, die betrekking had op de periode van 1 januari 2005 tot 27 april 2006, werd door eiser betwist. Eiser had bedenkingen geuit tegen de beoordeling, die tijdens een beoordelingsgesprek op 4 september 2006 werden besproken. De beoordeling werd op 22 september 2006 vastgesteld, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank moest beoordelen of het bestreden besluit, dat de beoordeling handhaafde, in rechte stand kon houden.

De rechtbank overwoog dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berust. De rechtbank concludeerde dat de beoordelaars, ondanks hun negatieve oordelen, in staat waren om een objectieve beoordeling op te stellen. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende concrete bezwaren had ingediend tegen de beoordeling en dat de beoordelaars de relevante gezichtspunten in acht hadden genomen. Eiser had onder andere aangevoerd dat de beoordelingscriteria niet correct waren toegepast en dat hij niet de juiste ondersteuning had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling zowel procedureel als inhoudelijk ordelijk was tot stand gekomen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beoordeling van eiser werd gehandhaafd. Eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/6780 AW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
Drs. Ing. [A], wonende te [plaats], eiser,
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Over het functioneren van eiser, projectmanager bij het Directie Personenvervoer van verweerders ministerie, in de periode 1 januari 2005 - 27 april 2006 is een beoordeling opgesteld.
Eiser heeft daartegen bedenkingen kenbaar gemaakt, die tijdens een beoordelingsgesprek op 4 september 2006 met eiser zijn besproken. Op 22 september 2006 is de beoordeling vastgesteld.
Bij brief van 31 oktober 2006 heeft eiser tegen de vaststelling van de beoordeling bezwaar gemaakt. Eiser en zijn gemachtigde zijn op 3 april 2007 door een hoorcommissie op het bezwaar gehoord.
Bij besluit van 27 juni 2008 [de rechtbank leest: 2007] heeft verweerder, met overneming van het advies van de hoorcommissie van 3 mei 2007 en met aanvulling van gronden, de beoordeling gehandhaafd.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 8 augustus 2007 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij brief van 22 november 2007 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 26 maart 2008.
Het beroep is ter zitting behandeld op 13 november 2008.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Jaab, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden mr. [B], mr. [C], drs. [D] en [E].
II. Motivering
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat de van toepassing zijnde beoordelingsvoorschriften door verweerder niet zijn nageleefd. Hij acht het niet juist dat er is beoordeeld op basis van algemene gezichtspunten in plaats van op basis van opgedragen werkzaamheden.
Verder is eiser van oordeel dat de heer [C] als eerste beoordelaar niet in staat was over eiser een objectieve beoordeling op te stellen, nu hij als leidinggevende eerder te kennen had gegeven van oordeel te zijn dat eiser niet op schaal 15-niveau functioneerde en eiser had voorgesteld een taak op schaal 13-niveau te accepteren. Eiser heeft bij herhaling, maar tevergeefs, verzocht geplaatst te worden bij de heer [D] als direct leidinggevende, omdat eiser meende dat er een arbeidsconflict met de heer [C] bestond. Eiser stelt zich op het standpunt dat de beoordeling ertoe moest dienen hem uit zijn functie op schaal 15 weg te werken. Liever had eiser aan een 360 graden feedback meegewerkt, maar de beoordelaars weigerden in de brief daarover aan de informanten duidelijk te maken dat hun oordelen zouden worden gebruikt in het kader van een toetsing van eisers functioneren.
Eiser acht verder de scope van de beoordeling te beperkt: de projecten Metromorfose (dat in mei-juni 2005 is afgerond) en VOC statuswijziging, waarbij eiser was betrokken, zijn ten onrechte buiten beeld gelaten, waardoor een door eiser gewenste informant niet is gehoord. De beoordeling heeft hierdoor een te smalle basis en omvat vrijwel alleen het project OKI/SKI. Eiser is ten aanzien van dat laatste project van oordeel dat hij, ondanks herhaalde verzoeken van zijn kant, nooit een volledige, schriftelijke opdracht heeft ontvangen, zodat hij moest werken op basis van een summiere e-mail van 18 februari 2005 en dat hij als projectmanager de gewenste documenten tijdig heeft opgeleverd, maar dat de beide beoordelaars er de voorkeur aan gaven in plaats van het voorbereide plan van aanpak eerst een beleidsnota in de directieraad in bespreking te brengen. De daardoor ontstane vertraging is eiser vervolgens in de beoordeling in negatieve zin aangerekend.
Eiser bestrijdt de juistheid van de waardering van de zeven beoordeelde kerncompetenties.
Verder voert hij aan dat hij door de uitbreiding van het beoordelingstijdvak van 1 april 2006 naar 27 april 2006 als einddatum is benadeeld doordat hij juist in die laatste weken niet optimaal functioneerde en gedemotiveerd was geraakt. Eiser heeft verder aangevoerd dat het beoordelingstijdvak twee jaren zou moeten omvatten voor een betrouwbaar beeld over zijn functioneren.
Ten aanzien van de beslissing op bezwaar heeft eiser nog gesteld dat daarin geen volledige bestuurlijke heroverweging heeft plaatsgevonden, nu verweerder in dat besluit het advies van de hoorcommissie van 3 mei 2007 tot basis heeft genomen en deze commissie zich terughoudend heeft opgesteld tegenover de beoordeling.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling is gebaseerd op het gezamenlijk oordeel van de heren [C] en [D] over eisers functioneren. Verder zijn ook de reacties van de informanten bij de beoordeling betrokken. Deze waren niet onverdeeld positief over het functioneren van eiser. Toegegeven wordt dat de beoordeling is opgesteld in een rechtspositioneel kader, maar het was zeker niet de vooropgezette bedoeling om tot een negatieve beoordeling te komen. Op het niveau van eiser wordt altijd gekozen voor een beoordeling op basis van algemene gezichtspunten.
Verweerder heeft er op gewezen dat in goed overleg met eiser is bepaald welke kerncompetenties het functioneren als projectmanager in schaal 15 meebrengt. Deze zijn in onderling overleg op papier gezet. Vervolgens is op basis van die competenties gezocht naar een project op schaal 15-niveau, dat eiser een nieuwe kans zou bieden om te laten zien wat hij waard was. Dat project is gevonden in OKI/SKI. Eiser was tevreden over die keuze en kon zich daar goed in vinden, zoals blijkt uit het verslag van het functioneringsgesprek van 19 maart 2005.
Verweerder heeft het niet juist geacht de door eiser genoemde projecten Metromorfose en VOC statuswijziging in de beoordeling te betrekken, aangezien deze aan het begin van de beoordelingsperiode reeds in de afrondende fase verkeerden. Daardoor werd van die projecten en van eisers inbreng daarin geen evenwichtig beeld verkregen. Het project OKI/SKI was van een zodanige omvang (0,4 fte) en gewicht (schaal 15) dat dit project als basis voor de beoordeling kon dienen. Daarnaast zijn ook eisers bemoeienis met het NICIS en een aantal kortlopende projecten bij de beoordeling betrokken. De medezeggenschaps-taken van eiser (ca. 0,5 fte) zijn buiten beschouwing gelaten, omdat eiser daarin niet onder leiding van de beoordelaars opereerde.
Verweerder bestrijdt dat aan eiser onvoldoende duidelijk was gemaakt wat in het kader van OKI/SKI van hem als projectmanager werd verwacht. Er waren regelmatig gesprekken met eiser over de voortgang, waarbij eventuele onduidelijkheden aan de orde gesteld hadden kunnen worden.
Met de uitbreiding van het beoordelingstijdvak naar 27 april 2006 heeft verweerder willen voorkomen dat recente indrukken over het functioneren van eiser niet aan de orde zouden kunnen komen in het beoordelingsgesprek, dat niet eerder dan 27 april 2006 kon plaatsvinden. Verweerder achtte het niet wenselijk dat er een gat zou vallen tussen 1 april 2006 als einddatum van het beoordelingstijdvak en de datum van het beoordelingsgesprek, waarover niet gesproken zou kunnen worden.
Verweerder heeft ten aanzien van het bestreden besluit aangevoerd dat daarin wel degelijk een volledige bestuurlijke heroverweging heeft plaatsgevonden. Bij nauwkeurige lezing van het advies blijkt dat de hoorcommissie zich ook inhoudelijk en concreet over het functioneren van eiser heeft uitgelaten.
4. Artikel 71a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement luidt als volgt:
1. Indien het bevoegd gezag dit wenselijk vindt of de ambtenaar dit aanvraagt wordt een beoordeling opgemaakt.
2. Een beoordeling wordt eerst vastgesteld nadat deze met de ambtenaar is besproken en hij zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.
3. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt nadere regels omtrent het opmaken en vaststellen van beoordelingen.
Verder is op de beoordeling van toepassing het Beoordelingsvoorschrift 1985 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (verder: Beoordelingsvoorschrift).
5. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijft de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt het uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elke adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is ambtenaar in algemene dienst van het Rijk met een bezoldiging naar schaal 15. Hij is werkzaam als projectmanager bij het Directoraat-Generaal Personenvervoer (verder: DGP) van verweerders ministerie. Daarnaast was eiser lid van de Ondernemingsraad DGP en van de Departementale Ondernemingsraad van dat ministerie (totaal ca. 0,5 fte).
Uit de uit het dossier naar voren komende voorgeschiedenis van de bestreden beoordeling blijkt dat eiser omstreeks juli 2002 is geplaatst in de beleidsafdeling van de heer [C]. In april 2003 heeft eiser een assessment ondergaan, in de resultaten waarvan hij zich niet herkende. Daarom heeft hij het testinstituut toestemming onthouden om de rapportage aan verweerder uit te brengen.
Eiser werd bezoldigd naar schaal 15 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984. Hij had, aldus zijn toelichting ter zitting, zijn bezoldiging naar schaal 15 gekregen nadat hij een project met een groot afbreukrisico ("dat niemand wilde doen") tot een goed einde had gebracht. De heer [C] als HR-manager van eiser was van oordeel dat eiser niet op het niveau van schaal 15 functioneerde en heeft eiser voorgesteld een teruggang naar schaal 13 te accepteren (gesprek op 2 en 17 augustus 2005, brief van 13 oktober 2005). Eiser was daartoe niet bereid en had al eerder verzocht hem een passend project op schaal 15-niveau op te dragen, opdat hij kon laten zien wat hij waard was. Verder moest in onderling overleg een op eisers functioneren toegesneden competentieprofiel worden opgesteld. Uit vergelijking van dit document met het algemene outputgerichte functieprofiel (Competenties projectmanager Vf Schaal 15) blijkt over welke vereiste competenties betrokkene reeds beschikt en welke competenties verder ontwikkeld moeten worden. Deze instrumenten zijn voorzien in het binnen DGP gehanteerde competentie-management.
Tussen eiser en zijn HR-manager (leidinggevende) [C] dreigde een impasse te ontstaan, waarin eiser met hulp van zijn vakbond voor zijn rechtspositie opkwam en met een klachtprocedure tegen directeur [F] dreigde over een door eiser ervaren bewuste opzet om hem uit zijn functie te zetten. Eiser heeft op grond van ingewonnen adviezen deze klachtprocedure niet doorgezet.
[C] heeft aangegeven bereid te zijn om zijn oordeel over eisers functioneren bij te stellen als relevante informanten zich in positieve zin over eisers functioneren zouden uitlaten. Daartoe zou de methodiek van de 360 graden feedback worden ingezet. Dit instrument was binnen het competentiemanagement op verweerders ministerie een bekend middel om anderen op het eigen functioneren te laten reflecteren. Terwijl dit instrument in het algemeen ten dienste staat van de ambtenaar en diens persoonlijke ontwikkeling, zou het hier worden ingezet ten dienste van de oordeelsvorming bij de HR-manager over eisers functioneren. Eiser wilde dat in de uitnodiging aan de informanten expliciet vermeld zien, maar daarover kon geen overeenstemming worden bereikt. Verweerder heeft uiteindelijk het pad van de 360 graden feedback verlaten en heeft bij brief van 27 maart 2006 een formele beoordeling aangekondigd. Vast staat derhalve dat de op te stellen beoordeling betrekking zou hebben op een periode die ten tijde van de aankondiging al vrijwel was verstreken.
7. Hoewel de rechtbank op grond van de in het voorgaande beschreven voorgeschiedenis van oordeel is dat de bestreden beoordeling onder weinig gelukkige omstandigheden van start is gegaan, is haar niet gebleken dat de heren [C] en [D] niet in staat waren een in voldoende mate objectieve beoordeling op te maken. Beiden waren direct betrokken bij het project OKI/SKI ([C] primair als HR-manager van eiser, [D] primair als beleidsverantwoordelijke), waarmee eiser als projectmanager was belast, terwijl de positie van HR-manager van eiser per 16 februari 2006 van [C] naar [D] was overgegaan in verband met een functiewijziging van eerstgenoemde. De rechtbank is van oordeel dat ook een leidinggevende die geen positief oordeel heeft over een te beoordelen ambtenaar bevoegd en in staat is om als beoordelaar van die ambtenaar op te treden. Slechts de concrete toetsing van de inhoud en de wijze van totstandkoming van de beoordeling kan aanleiding geven tot het oordeel dat een beoordelaar de vereiste objectieve blik op het functioneren van de beoordeelde mist.
8. De rechtbank acht het voorts niet ontoelaatbaar dat de beoordeling blijkens de aankondiging van 27 maart 2006 in een rechtspositioneel kader is geplaatst, namelijk gericht was op een beslissing of een rechtspositionele maatregel ten aanzien van eiser noodzakelijk was. Indien een dergelijke maatregel wordt overwogen, is het algemeen gebruikelijk een formele beoordeling op te maken. Deze benadering is ook in het belang van eiser, gelet op de aan het formele beoordelingstraject verbonden mogelijkheid tot het kenbaar maken van een zienswijze en tot het maken van bezwaar.
De keuze voor een beoordeling naar algemene gezichtspunten met gebruikmaking van de beoordelingslijst A acht de rechtbank in overeenstemming met artikel 4, eerste lid, van het Beoordelingsvoorschrift. Verweerder heeft toegelicht dat beoordelingen over ambtenaren op het niveau van eiser in de praktijk alleen naar algemene gezichtspunten worden opgemaakt.
8. Ten aanzien van de grondslag van de beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat het project Onderzoek/Strategie, Kennis en Innovatie (OKI/SKI) een zwaar project op schaal 15-niveau was. Tijdens de top van Lissabon (2000) hebben de regeringsleiders van de Europese Unie als doelstelling geformuleerd dat Europa in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld zal zijn. In Nederland werd een Innovatieplatform onder voorzitterschap van de minister-president geformeerd teneinde in Nederland de stap naar concrete maatregelen te kunnen zetten. Aan alle ministers werd de opdracht gegeven voor hun eigen portefeuille te komen tot een inventarisatie van beleid en activiteiten op het gebied van innovatie in brede zin. Binnen het DGP moest op het terrein van het personenvervoer een dergelijke inventarisatie tot stand worden gebracht. Deze activiteit werd gegoten in de vorm van het genoemde project OKI/SKI. Eiser heeft met de keuze voor dit project ingestemd en heeft de opdracht daarvoor aanvaard. Vastgesteld moet worden dat geen zorgvuldig omschreven projectopdracht aan eiser is verstrekt, maar dat hij aan de slag is gegaan op basis van een vrij summiere e-mail van 18 februari 2005 van [C] aan eiser met als bijlage een concept-opdracht, opgesteld door [D]. Deze concept-opdracht bevatte een fasering met een globale omschrijving van hetgeen in elke fase moest gebeuren en het op te leveren resultaat alsmede een opleverdatum. De verwachte inzet van eiser werd gesteld op 0,4 fte.
Tijdens een functioneringsgesprek op 16 maart 2005, dat in goede sfeer is verlopen, heeft eiser zich positief uitgelaten over het project en heeft hij volgens het verslag onder meer aangegeven "zich niet belemmerd te voelen om ervoor te gaan".
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gewicht (schaal 15) en de omvang van het project OKI/SKI (0,4 fte van de in beschouwing genomen werktijd van 0,5 fte) voldoende waren om tot een betrouwbaar beeld van eisers functioneren als projectmanager te komen.
Als uitgangspunt voor de beoordeling was verder beschikbaar het algemene competentie- profiel Projectmanager Vf, schaal 15 als de meetlat waarlangs eisers functioneren zou worden beoordeeld, terwijl voorts een op eiser toegesneden competentieprofiel voorlag (Profiel [A]), dat op 19 januari 2005 met eiser is besproken en waarin zijn opmerkingen waren verwerkt. Het gaat om een eerste beoordeling over eisers functioneren sedert juli 2002.
De rechtbank kent aan het niet bij de beoordeling betrekken van de werkzaamheden voor het project Metromorfose en VOC statuswijziging geen bijzondere betekenis toe. Het eerstgenoemde project bevond zich aan het begin van het beoordelingstijdvak reeds in de afrondende fase, terwijl eiser reeds bij brief van 11 februari 2004 op zijn verzoek was gedéchargeerd voor het project VOC statuswijziging. De rechtbank merkt daarbij op dat in deze déchargebrief verscheidene kritische kanttekeningen worden gemaakt bij eisers bemoeienis bij dat project.
Dat het beoordelingstijdvak ter wille van een juiste beoordeling van eisers functioneren op twee jaren zou moeten zijn gesteld onderschrijft de rechtbank niet. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Beoordelingsvoorschrift kan het beoordelingstijdvak variëren tussen zes maanden en twee jaren. Ook eisers kritiek op het verschuiven van de einddatum van het beoordelingstijdvak van 1 naar 27 april 2006 deelt de rechtbank niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist in die laatste weken voorvallen hebben plaatsgevonden of omstandigheden aanwezig waren die tot zijn negatieve beoordeling hebben geleid.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een voldoende inhoudelijke basis en een voldoende lang beoordelingstijdvak in de beoordeling zijn betrokken. Verder moest het eiser duidelijk zijn wat van hem als projectmanager in het kader van OKI/SKI werd verwacht.
9. Ten aanzien van de toetsing van de beoordeling overweegt de rechtbank als volgt.
9.1 De rechtbank merkt allereerst op dat eiser ten aanzien van de verschillende gezichtspunten in de beoordeling weinig concrete bezwaren naar voren heeft gebracht. Ook eisers brief van 29 juni 2006 met bedenkingen tegen de opgemaakte beoordeling bevat overwegend procedurele bedenkingen en nauwelijks inhoudelijke kritiek. De rechtbank zal zich daarom bij haar toetsing vooral bepalen tot de hoofdpunten van de kritiek van de beide beoordelaars.
9.2 Onder het gezichtspunt Leidinggeven (hier op te vatten als: het aansturen van het proces) wordt eiser verweten dat hij zich niet heeft gemanifesteerd als aanjager, motor en boegbeeld van het SKI-programma. In zijn eerder genoemde bedenkingen heeft eiser hierover opgemerkt dat sprake was van onduidelijkheden in de taakverdeling en de bevoegdheden rond SKI tussen de diverse actoren, waaronder eiser. Dat neemt echter niet weg dat van eiser een beeldbepalende trekkersrol werd verwacht. De eerste beoordelaar heeft aangegeven dat hij in de gegeven omstandigheden een directe aansturing op inhoud en proces noodzakelijk achtte, omdat anders de voortgang van het proces onvoldoende verzekerd was. Daarmee wordt aangegeven dat eiser in zijn proactieve en aanjagende rol onvoldoende uit de verf is gekomen. Het had op eisers weg gelegen eventuele onduidelijkheden in de taakverdeling en de bevoegdheden aan de orde te stellen, indien daarin een (mogelijke) belemmering voor zijn functioneren was gelegen.
9.3 Onder de gezichtspunten Zelfstandigheid en Vasthoudendheid wordt eiser verweten dat hij zichzelf weinig doelen stelt, dat het proces om tot een Plan van aanpak te komen moeizaam is verlopen en dat de stukken voor het Directieteam met grote vertraging zijn gereed gekomen. Eiser heeft daartegen ingebracht dat aanvankelijk werd gekoerst op een Plan van aanpak, maar dat in tweede instantie ervoor is gekozen eerst een beleidsnota in het Directieteam aan de orde te stellen teneinde draagvlak voor het project te creëren en van daaruit verder te werken. Daarvoor waren individuele overleggen met de diverse actoren nodig en vooroverleg in de managementteams binnen DGP, waardoor - naar eiser erkent - vertraging is ontstaan, ook vanwege het niet direct beschikbaar zijn van de betrokkenen. Deze vertraging is eiser, naar hij stelt, ten onrechte in negatieve zin aangerekend.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat de beide beoordelaars niet tevreden waren over de kwaliteit van het door eiser geschreven Plan van aanpak. De door [C] op de voorgelegde concepten van eiser geplaatste aantekeningen geven daarvan blijk. Tevens staat vast dat de oplevering van het Plan van aanpak niet volgens de tijdplanning is verlopen. Verder werd eiser verweten dat hij in het Plan van aanpak geen stappenplan had opgenomen. De beleidsnota waartoe in tweede instantie werd besloten is uiteindelijk pas in januari 2006 in het Directieteam besproken en op 10 februari 2006 vastgesteld. Hoewel deze uitloop deels het gevolg was van een in onderling overleg gekozen strategiewijziging (beleidsnota in plaats van Plan van aanpak), komt zij deels voor rekening van eiser. Zijn kritiek dat hij geen medewerkers ter beschikking had en teveel zelf moest doen, dat de andere actoren vaak andere prioriteiten hadden en niet op afroep beschikbaar waren en dat het ging om een verwaarloosd beleidsterrein, waarop vrijwel alles zoekend en tastend moest worden opgebouwd is daarvoor een onvoldoende verklaring. Al deze factoren waren immers op voorhand voorzienbaar en eiser als ervaren projectmanager, bekend met het werkterrein van DGP, had hierop dienen te anticiperen en zijn tijdplanning mede op deze factoren moeten afstemmen.
9.4 De rechtbank is van oordeel dat met het dossier en de ter zitting gegeven toelichting op de beoordeling in voldoende mate onderbouwing is geboden voor de waardering van de gezichtspunten van de beoordeling, zodat de beoordeling de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Samenvattend is zij van oordeel dat de beoordeling zowel procedureel als inhoudelijk ordelijk is tot stand gekomen. Er is beoordeeld op basis van de in het competentie-management gebruikelijke profielen, er is gebruik gemaakt van informanten ter wille van de opbouw van een zo compleet mogelijk beeld van eisers functioneren en van vooringenomenheid bij de beide beoordelaars is de rechtbank niet gebleken.
10. Ten aanzien van het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat daarin een volledige bestuurlijke heroverweging van de bestreden beoordeling heeft plaatsgevonden.
De hoorcommissie heeft in haar uitvoerige advies van 3 mei 2007 zowel aan de procedurele als aan de inhoudelijke aspecten van de beoordeling ruime aandacht besteed. De vermelding van de hoorcommissie dat zij zich met name heeft gericht op de gevolgde procedure en de geldende voorschriften, betekent niet dat de inhoud van de beoordeling onderbelicht is gebleven en niet dan wel onvoldoende in het advies is betrokken. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn standpunt dat de hoorcommissie afstand heeft betracht tot de beoordeling en dat verweerder, door het advies van de hoorcommissie te volgen, daardoor niet aan een volledige bestuurlijke heroverweging van de beoordeling is toegekomen. Bovendien heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de hoorcommissie ten onrechte is uitgegaan van het rechterlijk toetsingskader voor beoordelingen (de vraag of de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust). In het bestreden besluit is daarom aanvullend opnieuw uitvoerig aandacht besteed aan de inhoud van de beoordeling.
Bij het bestreden besluit tekent de rechtbank wel aan dat daarin ten onrechte is overwogen dat [C] en [D] "tijdig en adequaat hebben ingegrepen in projecten die in gevaar dreigden te komen". Ter zitting is door verweerder erkend dat deze tekst betrekking heeft op eerdere projecten, die niet in de beoordeling zijn betrokken. Deze overweging kan daardoor niet bijdragen aan de motivering van het bestreden besluit. Dit gebrek is op zichzelf echter onvoldoende voor het oordeel dat het bestreden besluit, waarin de beoordeling ongewijzigd is gehandhaafd, geen stand kan houden. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop, mr. E.S.G. Jongeneel en mr. G.P.I.M. Wuisman en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.