ECLI:NL:RBSGR:2008:BJ6191

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3976
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Automatische voorlopige aanslag en heffingsrente in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, [te P]. Eiseres had een automatische voorlopige aanslag ontvangen, waarbij haar kinderkorting, aanvullende kinderkorting en alleenstaande ouderkorting waren verleend. De definitieve aanslag, die volgde op de ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005, resulteerde in een terug te betalen bedrag van €1.532 en een te betalen heffingsrente van €74. Eiseres betwistte de aanslag en de heffingsrente, stellende dat de verleende kortingen onterecht waren, omdat haar zonen in 2005 niet op haar woonadres stonden ingeschreven.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet zorgvuldig had gehandeld door de kortingen te verlenen zonder de inschrijving van de kinderen te controleren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de kinderaftrek en de alleenstaande-ouderaftrek, aangezien haar jongste zoon niet op hetzelfde adres stond ingeschreven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de beschikking heffingsrente. De rechtbank oordeelde dat de heffingsrente had moeten worden verminderd tot nihil, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag en de rechtbank wees erop dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat eiseres geen kosten had gesteld die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3976/IB/PVV
Uitspraakdatum: 3 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 23 april 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.490 en de in rekening gebrachte heffingsrente ten bedrage van € 74.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2008.
Eiseres heeft op maandag 16 juni 2008 aan een griffiemedewerker telefonisch doorgegeven dat zij niet ter zitting aanwezig zal zijn en dat de geplande mondelinge behandeling van de zaak desondanks door kan gaan. Namens verweerder is verschenen [A].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar echter alleen voor zover deze ziet op de beschikking heffingsrente;
- vernietigt de beschikking heffingsrente; en
- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiseres heeft drie zonen, geboren op respectievelijk [datum 1] 1970, [datum 2] 1972 en [datum 3] 1990. Deze zonen stonden in het jaar 2005 niet op het woonadres van eiseres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens.
2.2. Aan eiseres is met dagtekening 15 januari 2005 een zogenoemde automatische voorlopige aanslag opgelegd. Hierbij werd aan eiseres de kinderkorting, aanvullende kinderkorting en alleenstaande ouderkorting in verband met haar jongste zoon verleend. Deze aanslag resulteerde in een voorlopige teruggaaf van belasting. Verweerder heeft deze teruggaaf gebaseerd op gegevens die eiseres in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het belastingjaar 2004 heeft ingevuld.
2.3. Eiseres heeft op 29 juni 2006 haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 (hierna: de aangifte) ingediend. In haar aangifte over het jaar 2005 heeft zij niet om kinderkorting noch om alleenstaande-ouderkorting verzocht. De definitieve aanslag is door verweerder conform de ingediende aangifte vastgesteld. Deze aanslag resulteerde in een (terug) te betalen bedrag van € 1.532 en een te betalen heffingsrente van € 74.
2.4. In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen terecht aan eiseres is opgelegd en of de daarover berekende heffingsrente terecht aan eiseres in rekening is gebracht. Het geschil met betrekking tot de aanslag spitst zich toe op de vraag of eiseres recht heeft op kinderkorting en alleenstaande-ouderkorting.
2.5. Artikel 8:12, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidde in het jaar 2005 – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. De kinderkorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot zijn huishouden een kind behoort dat in belangrijke mate door hem of zijn partner wordt onderhouden en dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige of zijn partner staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en
b. (…)”
Artikel 8:12, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidde in het jaar 2005 als volgt:
“1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. (…)”
2.6. Nu de in 2.2 genoemde zoon van eiseres in het jaar 2005 in de basisadministratie persoonsgegevens niet op hetzelfde woonadres als eiseres stond ingeschreven, voldoet zij niet aan één van de voorwaarden voor de toepassing van de kinderaftrek en de alleenstaande-ouderaftrek. Het al dan niet opnieuw invullen van de aangifte kan niet tot een andere uitkomst leiden.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de in 2.2 en 2.3 vermelde feiten, niet zorgvuldig heeft gehandeld door ambtshalve - zonder te controleren of het in 2.2 genoemde kind van eiseres in het jaar 2005 op hetzelfde woonadres als eiseres of haar partner stond ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder te beschikken over gegevens van eiseres over het jaar 2005, die voldoende grond opleveren voor een terugbetaling - een teruggave van de in 2.4 genoemde kortingen te verlenen. Verweerders stelling dat bij de voorlopige aanslag een wijzigingsformulier was gevoegd, waarmee eiseres de voorlopige teruggaaf kon stopzetten of wijzigen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu verweerder geen enkel stuk met betrekking tot de desbetreffende voorlopige teruggaaf bij de gedingstukken heeft overgelegd. Bovendien dwingt verweerder met een dergelijke werkwijze, in de gevallen waarin geen recht bestaat op uitbetaling van kortingen, zoals in het onderhavige geval, de belastingplichtige extra werk te verrichten om te voorkomen dat de verschuldigde heffingsrente ongewenst hoog oploopt. Bij deze wijze van handelen, aanvaardt verweerder tevens de reële kans dat de heffingsrente ongewenst hoog oploopt doordat genoemde brief de belastingplichtige niet heeft bereikt of doordat de belastingplichtige niet in staat is de gevolgen van het al dan niet reageren op die brief te overzien. Gelet op het vorenoverwogene had verweerder de heffingsrente behoren te verminderen tot nihil.
2.8. Gelet op hetgeen in 2.7 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet door eiseres is gesteld dat zij kosten heeft gemaakt die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.