ECLI:NL:RBSGR:2008:BH3536

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/43126
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring van een Surinaamse vreemdeling in het kader van de verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 december 2008 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring van eiser, een Surinaamse vreemdeling, die in detentie verbleef. Eiser had in 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel het uitoefenen van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel, omdat hij door het indienen van een aanvraag in persoon bij het Surinaamse consulaat een paspoort en daarmee een verblijfsvergunning kon verkrijgen. De rechtbank stelde vast dat het niet beschikken over een geldig paspoort de enige reden was voor de afwijzing van de vergunning, en dat eiser nu enkel door in persoon op het consulaat een aanvraag kon indienen.

De rechtbank weegt de belangen van eiser, die een groot belang heeft bij de opheffing van de bewaring, tegen de belangen van verweerder, de staatssecretaris van Justitie. Hoewel verweerder aanvoert dat eiser criminele antecedenten heeft, oordeelt de rechtbank dat deze niet zwaarwegend genoeg zijn om de belangenafweging in het voordeel van verweerder te laten uitvallen. De rechtbank wijst erop dat de strafrechtelijke veroordeling van eiser uit 1995, gezien het tijdsverloop, weinig gewicht in de schaal legt. Bovendien is eiser in september 2008 aangehouden voor winkeldiefstal, maar er heeft nog geen veroordeling plaatsgevonden.

De rechtbank concludeert dat de voortduring van de bewaring niet langer gerechtvaardigd is, vooral omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en er geen beslissing is genomen op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel op met ingang van 24 december 2008 en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. Deze uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. A.W.C.M. van Emmerik, en is bekendgemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/43126
V-nr.:
inzake: eiser, geboren in 1967, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, verblijvende in detentie, eiser,
gemachtigde: mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers- van den Bos, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 20 oktober 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eerdere beroepen tegen de voortduring van deze maatregel zijn, laatstelijk bij uitspraak van 11 november 2008 (AWB 08/38464), ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 8 december 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 23 december 2008. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De voortduring van de bewaring is niet langer rechtmatig. Eiser heeft van medegedetineerden vernomen dat de presentaties bij het Surinaamse consulaat zijn opgeschort. Indien dit zo is, dan is er geen sprake van zicht op uitzetting.
De belangenafweging dient thans in eisers voordeel uit te vallen. Verweerder heeft bij brief van 17 januari 2005 aan eiser medegedeeld dat aanleiding bestaat hem bij ongewijzigde omstandigheden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel ‘uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM’. Eiser heeft een aanvraag met dit doel in 2005 ingediend en verweerder heeft deze aanvraag op 23 september 2008 afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldig paspoort. Eiser heeft gepoogd een paspoort aan te vragen bij het consulaat van Suriname. Het Surinaamse consulaat heeft echter bij brief van 14 oktober 2008 te kennen gegeven dat eiser zich moet vervoegen op het consulaat voor het aanvragen van een paspoort en dat dit niet schriftelijk kan. Nu het voor eiser pas nadat hij in vrijheid is gesteld mogelijk is om een paspoort en dientengevolge een verblijfsvergunning te verkrijgen, stelt eiser dat zijn belang bij invrijheidsstelling op dit moment dient te prevaleren. In de vorige belangenafweging is de winkeldiefstal van september 2008 meegewogen. Eiser betreurt dit antecedent enorm, maar wijst erop dat een diefstal geen ernstig misdrijf is. Volgens de Bos/ Polaris-richtlijnen wordt deze zaak afgedaan met een geldboete van € 150,--.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De voortduring van de bewaring is rechtmatig. Er vinden nog altijd presentaties plaats bij het Surinaamse consulaat. Eisers standpunt dat de presentaties bij het Surinaamse consulaat zouden zijn stopgezet en er geen zicht op uitzetting zou zijn, wordt dan ook niet gevolgd. Voorts dient de belangenafweging in verweerders voordeel uit te vallen. Gedurende de vorige uitspraak van de rechtbank zou de presentatie van eiser bij het Surinaamse consulaat op 12 augustus 2009 plaatsvinden. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat de belangenafweging in verweerders voordeel uitviel. Nu is de presentatiedatum vervroegd naar 2 april 2009. Het ligt dan ook in de rede dat de belangenafweging op dit moment ook in verweerders voordeel uitvalt. Bovendien is eiser op het moment dat hem door verweerder in 2005 is medegedeeld dat hij in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning met als doel ‘uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM’ eveneens medegedeeld dat hij daarbij een geldig nationaal paspoort dient te overleggen. Hij heeft dan ook meer dan twee jaar de tijd gehad om zijn paspoort te verlengen dan wel een nieuw paspoort aan te vragen. Voorts is de winkeldiefstal van september 2008 niet het enige criminele antecedent dat aan eiser wordt tegengeworpen. Hij heeft daarnaast in 1995 een strafbaar feit gepleegd waarvoor hij is veroordeeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank overweegt allereerst dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Hiertoe is redengevend dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat, anders dan eiser heeft vernomen, de presentaties bij het Surinaamse consulaat gewoon doorgang vinden. Nu eisers presentatiedatum is vastgesteld op 22 april 2009 valt dan ook niet in te zien waarom hij op die datum niet gepresenteerd zou kunnen worden.
Gelet op de datum waarop de presentatie van eiser is gepland, dient er op dit moment van te worden uitgegaan dat de vrijheidsontnemende maatregel langer dan zes maanden zal duren.
Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119).
In de vorige uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats is overwogen dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel. Daarbij is er van uitgegaan dat de presentatie van eiser na negen maanden bewaring zou plaatsvinden. Nu is de presentatiedatum vervroegd naar 22 april 2009 en is de verwachtte duur van de bewaring iets meer dan zes maanden. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het omslagpunt in eisers voordeel nu is bereikt en overweegt daartoe als volgt.
Eiser heeft in 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘uitoefenen van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM’. Zoals blijkt uit de beschikking in primo van 23 september 2008 heeft verweerder voorafgaand aan deze aanvraag aan eiser medegedeeld dat hij bij ongewijzigde omstandigheden in het bezit zal worden gesteld van een vergunning op voornoemde grond. Door verweerder wordt niet betwist dat uit de beslissing in primo blijkt dat enkel het niet beschikken over een geldig paspoort aan vergunningverlening in de weg stond.
Gelet op hetgeen is vermeld in de brief van het Surinaamse consulaat van 14 oktober 2008 heeft eiser een groot belang bij de opheffing van de bewaring. Daaruit volgt immers dat eiser enkel door het indienen van een aanvraag in persoon op het Surinaamse consulaat een paspoort, en daarmee een verblijfsvergunning, kan verkrijgen. Weliswaar heeft verweerder terecht gesteld dat eiser er al in 2005 door verweerder op is gewezen dat hij een geldig paspoort diende te overleggen en dat het voor zijn rekening en risico komt dat hij dit paspoort niet eerder heeft verkregen, maar dit doet er niet aan af dat eiser nu nog slechts door in persoon op het consulaat een aanvraag om een paspoort in te dienen, rechtmatig verblijf kan verkrijgen. Bovendien wordt het belang van verweerder bij eisers uitzetting enigszins gerelativeerd door het feit dat verweerder, alhoewel de wettelijke beslistermijn is verstreken, nog altijd geen beslissing heeft genomen op het door eiser op 23 september 2008 ingediende bezwaarschrift. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank overweegt verder dat het weliswaar in eisers nadeel werkt dat hij criminele antecedenten heeft, maar acht deze antecedenten niet dusdanig zwaarwegend dat deze tot een ander oordeel dienen te leiden. Zoals al is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 oktober 2008 dient aan de strafrechtelijke veroordeling in 1995, gelet op het tijdsverloop, in het kader van de belangenafweging weinig gewicht te worden toegekend. Daarnaast is eiser in september 2008 aangehouden ter zake een winkeldiefstal, maar heeft nog geen veroordeling plaatsgevonden en is dit niet aan te merken als een zwaar vergrijp.
Nu de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, wordt het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel bevolen met ingang van 24 december 2008.
Nu de bewaring sedert heden, 24 december 2008, onrechtmatig wordt geacht, ziet de rechtbank geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 24 december 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2008 door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. Lindeboom, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter is buiten staat de uitspraak te tekenen.
Deze uitspaak is gezien en getekend door
mr. O.L.H.W.I. Korte.
Afschrift verzonden op:
Conc.: SL
Coll: EB
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open