Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 07/27082 (beroep) en AWB 07/18945 (vovo)
AWB 07/46749 (beroep) en AWB 07/28177 (vovo)
inzake: eiser/verzoeker, geboren 1985, van Pakistaanse nationaliteit, wonende te ‘s-Gravenhage, hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. J.P.H. Thissen, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.A.G. Koppert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
AWB 07/27082 en AWB 07/18945:
Op 15 november 2006 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “studie”. Bij besluit van 22 januari 2007 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 11 juni 2007 ongegrond verklaard. Op 3 juli 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen en is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
AWB 07/46749 en AWB 07/28177:
Op 25 mei 2007 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “studie”. Bij besluit van 10 juli 2007 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 14 november 2007 ongegrond verklaard. Op 11 juli 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaarschrift is beslist. Op 13 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 16 januari 2008 heeft de rechtbank eiser bericht het petitum van het verzoekschrift op te vatten als strekkende tot een verbod van uitzetting, zolang nog niet op het beroepschrift is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Eiser is niet verschenen, en is aldaar vertegenwoordigd door mr. J.E.B. Güth, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de telefoonnotitie over te leggen betreffende het telefoongesprek waarbij eiser is uitgenodigd om op 9 januari 2007 de aanvraag in persoon in te dienen. Bij brief van 4 september 2008 heeft verweerder te kennen gegeven dat er geen schriftelijke stukken zijn waaruit blijkt dat eiser is uitgenodigd voor 9 januari 2007 en waarbij hem is medegedeeld welke van belang zijnde stukken meegenomen moesten worden voor deze afspraak. Eiser heeft bij brief van 9 september 2008 gereageerd op de brief van verweerder en heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat eiser tijdens het telefoongesprek tevens is verzocht bepaalde stukken mee te brengen. Partijen hebben toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
Hierop heeft de voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, het onderzoek ter zitting gesloten.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 (AWB 07/27082)
1. Verweerder stelt dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op juiste gronden buiten behandeling is gesteld. Hiertoe heeft verweerder - samengevat - het volgende aangevoerd.
1.1. Uit het departementale dossier blijkt dat betrokkene, middels zijn gemachtigde, telefonisch is uitgenodigd om zich op 9 januari 2007 bij het kantoor van de IND te Hoofddorp te melden. Niet kan worden geoordeeld dat de beschikking in primo niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Eiser heeft nagelaten zich op 9 januari 2007 in persoon te melden bij het kantoor van de IND te Hoofddorp, hij heeft niet de verschuldigde leges betaald en zijn aanvraag niet aangevuld met onder andere een geldig paspoort, pasfoto’s en bewijsstukken omtrent zijn woon- en verblijfplaats. Het voornoemde gebrek is niet hersteld en er zijn onvoldoende gegevens voorhanden voor de beoordeling van zijn aanvraag. Derhalve is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
2. Eiser heeft in de beroepsgronden - samengevat – onder andere het volgende aangevoerd.
2.1. De aanvraag van 15 november 2006 is schriftelijk gedaan. Verweerder heeft eiser telefonisch gevraagd de aanvraag in persoon in te komen dienen. In de beslissing in primo staat dat de hoofdregel is dat de aanvraag in persoon moet worden ingediend. In de beslissing op bezwaar van 11 juni 2007 is de afwijzingsgrond, onder andere, dat een paspoort getoond zou moeten worden en de leges hadden moeten worden betaald om de aanvraag aan te vullen. Bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 augustus 2008 (200802127/1) heeft de AbRS de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Groningen (AWB 07/18298) in stand gelaten. In die uitspraak is geoordeeld dat het vereiste van het inleveren van stukken in persoon strijdig is met de wettelijke bepaling om een aanvraag schriftelijk te mogen indienen. Daaruit blijkt dat de AbRS zich in een eerdere uitspraak van 10 juni 2008 (LJN: BD3801) niet heeft willen uitlaten over het in persoon indienen van gegevens en bescheiden. Voorts heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 12 december 2007 (AWB 06/58826) geoordeeld dat het opwerpen van de eis om documenten in persoon te moeten overleggen het schriftelijk indienen zinledig maakt en dat verweerder daarmee strijdig handelt met de wet. Deze uitspraak is bevestigd door de AbRS op 9 juli 2008 (200800236/1).
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 14 november 2007 (AWB 07/46749)
3. Verweerder stelt dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op juiste gronden buiten behandeling is gesteld. Hiertoe heeft verweerder - samengevat - het volgende aangevoerd.
3.1. Eiser is niet verschenen bij het kantoor van de IND te Hoofddorp en hij heeft niet de verschuldigde leges betaald en zijn aanvraag niet aangevuld met onder andere een geldig paspoort, pasfoto’s en bewijsstukken omtrent zijn woon- en verblijfplaats. Het voornoemde gebrek is niet hersteld, nadat eiser daartoe bij brief van 14 juni 2007 in de gelegenheid is gesteld. Eiser heeft evenmin gebruik gemaakt van de in de brief vermelde mogelijkheid de afspraak te verzetten. Er waren dan ook onvoldoende gegevens voorhanden voor de beoordeling van de aanvraag.
In de herstelverzuimbrief ontbreekt de clausule van artikel 4:5 van de Awb. In beroep is slechts aangevoerd dat herstel verzuim had moeten worden geboden. Dat artikel 4:5 van de Awb niet in de herstelverzuimbrief staat, is niet correct, maar kan niet leiden tot de conclusie dat de buiten behandeling stelling niet op goede gronden is geschied. Inderdaad hoeft de aanvraag niet in persoon te worden ingediend. Daarentegen moet wel aan andere voorwaarden worden voldaan, zoals het betalen van leges en het overleggen van bepaalde bescheiden.
4. Eiser heeft in de beroepsgronden - samengevat - het volgende aangevoerd.
4.1. Verweerder heeft de uitspraak van de AbRS van 10 juni 2008 te breed uitgelegd. Ter onderbouwing voert eiser aan hetgeen is vermeld onder overweging II.2.1.
In het verweerschrift is geschoven met de feiten. De aanvraag van 25 mei 2007 is per fax gedaan. De brief van 14 juni 2007 om op 28 juni 2007 te verschijnen is verzonden op 25 juni 2007. Er waren maar drie dagen voor eiser om te verschijnen. Verweerder hanteert normaal ook een andere termijn.
De beschikking is in strijd met artikel 4:84 van de Awb tot stand gekomen. Verweerder heeft eiser slechts één verzoek gedaan om de leges te betalen alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit terwijl het beleid is om een tweede verzoek te doen tot betaling van de leges. Verweerder heeft in strijd gehandeld met zijn eigen beleid. Verweerder was nog niet bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
Er had een herstelverzuimbrief moeten worden verzonden nadat eiser niet was verschenen. Op het moment dat eiser niet verscheen, constateerde verweerder een gebrek in de aanvraag omdat de leges niet waren betaald. Volgens artikel 4:5, eerste lid, van de Awb dient verweerder een herstelverzuimbrief naar de gemachtigde van eiser te versturen, voordat de bevoegdheid ontstaat om de aanvraag buiten behandeling te mogen stellen. De uitnodiging van verweerder aan eiser om in persoon te verschijnen is niet op te vatten als een herstelverzuimbrief.
Verweerder heeft in de uitnodiging om in persoon te verschijnen niet opgenomen dat het niet in persoon verschijnen, zal leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.
In het besluit in primo van 10 juli 2007 is de aanvraag afgewezen, omdat eiser de aanvraag niet in persoon heeft ingediend en is de kwestie van het ontbreken van gegevens en bescheiden buiten beschouwing gelaten. In de beslissing op bezwaar van 14 november 2007 heeft er een wijziging van eerder ingenomen standpunten plaatsgevonden. In de beslissing op bezwaar gaat het juist om de gegevens en bescheiden en is het in persoon verschijnen niet belangrijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
1. Ingevolge artikel 4:1 van de Awb wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
2. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en omtrent de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.
5. Ingevolge artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) legt de vreemdeling bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000, in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding over, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.
6. Ingevolge artikel 3.102, tweede lid, van het Vb 2000 legt de vreemdeling bij de niet in persoon ingediende aanvraag afschriften over van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en legt hij op verzoek van de staatssecretaris de originelen over.
7. De AbRS heeft in de uitspraak van 10 juni 2008 in overweging 2.1.6 het volgende overwogen:
“Door ervan uit te gaan dat de vreemdeling eerst na het niet op 19 januari 2007 completeren van de aanvraag in verzuim was en te overwegen dat de minister door de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen zonder hem daaraan voorafgaand in de gelegenheid te hebben gesteld om dat verzuim te herstellen in strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld, heeft de rechtbank niet onderkend dat het verzuim reeds is ontstaan bij het indienen van de aanvraag en dat de vreemdeling bij brief van 22 december 2006 in de gelegenheid is gesteld om dit verzuim te herstellen. Hieraan doet niet af dat in die brief ten onrechte is gesteld dat de vreemdeling daartoe in persoon diende te verschijnen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, hoefde de minister de vreemdeling, nadat hij desverzocht de aanvraag niet op 19 januari 2007 met de voor de beoordeling van die aanvraag benodigde gegevens had gecompleteerd, niet nogmaals in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.”
8. Tussen partijen staat vast dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier niet in persoon hoeft te worden ingediend.
9. Tussen partijen is in geschil of het feit dat de aanvragen niet op 9 januari 2007 respectievelijk 28 juni 2007 in persoon zijn gecompleteerd tot buiten behandelingstelling van de aanvragen had mogen leiden.
10. De rechtbank leest de uitspraak van 10 juni 2008 van de AbRS als volgt. In die zaak was sprake van een incomplete aanvraag. Dat verzuim was reeds ontstaan bij het indienen van de aanvraag. Eiser is bij brief van 22 december 2006 in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Daar doet niet aan af dat in de brief ten onrechte is gesteld dat eiser de aanvraag in persoon moet completeren, aldus de AbRS. Uit de woorden “ten onrechte” kan de rechtbank niet anders opmaken dan dat de completering van de aanvraag ook niet in persoon, dus bijvoorbeeld schriftelijk, kan geschieden. Echter, het feit dat eiser is gevraagd in persoon te verschijnen maakt niet dat er geen sprake is van een herstelverzuimbrief.
11. De uitspraak van 20 februari 2008 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, waarin staat dat de aanvrager niet verplicht mag worden de aanvraag in persoon te completeren, komt overeen met de uitspraak van de AbRS van 10 juni 2008. Het ligt dan ook voor de hand dat de AbRS de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Groningen in de uitspraak van 15 augustus 2008 in stand heeft gelaten. Hetzelfde geldt voor de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 12 december 2007. Deze uitspraken kunnen eiser dan ook niet baten.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 (AWB 07/27082)
12.1. De rechtbank stelt vast dat eiser niet schriftelijk is uitgenodigd om de aanvraag te completeren. Verweerder heeft aangevoerd dat dit telefonisch is gebeurd. Eiser betwist niet dat hij telefonisch is verzocht de aanvraag in persoon in te dienen. Daarentegen betwist eiser wel dat is aangegeven dat eiser bij dat bezoek bepaalde documenten moest overleggen ter completering van de aanvraag. Verweerder heeft verwezen naar besluit in primo van 22 januari 2007. De rechtbank stelt vast dat daarin in verband met het geconstateerde gebrek is vermeld:
“In verband met het geconstateerde gebrek is betrokkene uitgenodigd om in persoon op 9 januari 2007 om 15.30 uur op het IND-kantoor te Hoofddorp te verschijnen, om dit gebrek te herstellen.
Betrokkene heeft hiervan geen gebruik gemaakt en is zonder opgave van reden niet op de afspraak verschenen om de aanvraag aan te vullen met o.a. betaling van de verschuldigde leges, een geldig paspoort, pasfoto’s, bewijsstukken omtrent woon- en verblijfplaats van betrokkene.
Derhalve is voornoemd gebrek niet hersteld en zijn onvoldoende gegevens voorhanden voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag.”
12.2. Uit hetgeen vermeld is in het besluit in primo kan de rechtbank niet afleiden dat verweerder eiser bij voornoemde telefoongesprek daadwerkelijk heeft verzocht de ontbrekende stukken over te leggen, laat staan dat daarbij is aangegeven om welke stukken het ging. Verweerder is nog in de gelegenheid gesteld hiervan nader bewijs over te leggen. Uit de brief van verweerder van 4 september 2008 blijkt dat verweerder hiertoe niet in staat is. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat eiser in de gelegenheid is gesteld de aanvraag binnen een door verweerder gestelde termijn met de ontbrekende stukken aan te vullen. Derhalve concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit van 11 juni 2007 is genomen in strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De aanvraag is derhalve ten onrechte buiten behandeling gesteld.
13. Op grond van het voorgaande wordt het beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 gegrond verklaard en wordt het bestreden besluit vernietigd.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 19 november 2007 (AWB 07/46749)
14.1. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van 25 mei 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “studie” een incomplete aanvraag was. In de brief van verweerder van 14 juni 2007 is gevraagd om de volgende gegevens en bescheiden mee te brengen:
- een geldig paspoort;
- betaalmiddelen om de leges van €433,-- te voldoen;
- een pasfoto;
- alle documenten die in het aanvraagformulier worden genoemd bij het door eiser aangekruiste verblijfsdoel;
- als eiser meent in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, een schriftelijke onderbouwing daarvan.
14.2. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 14 juni 2007, onder verwijzing naar hetgeen in III.10 is overwogen, als herstelverzuimbrief dient te worden opgevat. Dat eiser in de brief is verzocht om in persoon te verschijnen, betekent gelet op het bovenstaande niet dat er geen mogelijkheid is geboden het verzuim te herstellen. Eiser had dit, zoals tevens volgt uit rechtsoverweging III.10, ook schriftelijk kunnen doen.
15.1. Ten aanzien van het betalen van de leges heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder slechts één gelegenheid heeft geboden om de leges te betalen, namelijk bij brief van 14 juni 2007. Dit is in strijd met het beleid dat neergelegd is in paragraaf B1/9.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
15.2. Verweerder stelt dat na de eerste maal de mogelijkheid te hebben geboden om het verzuim te herstellen, eiser al twee maal de gelegenheid heeft gehad om de leges te betalen. Dit is afdoende, omdat de aanvraag vanaf het begin al niet compleet was.
15.3 De rechtbank overweegt dat ook als verweerder op grond van het beleid eiser nogmaals in de gelegenheid had moeten stellen de leges te betalen, dat niet af zou doen aan het in overweging III.14.2 gegeven oordeel dat eiser in verzuim is gebleven de bij de brief van 14 juni 2007 genoemde (overige) documenten tijdig te verstrekken. Alleen al om die reden heeft verweerder de aanvraag van verweerder buiten behandeling kunnen stellen.
16. Niet in geschil is dat de brief van 14 juni 2007 geen clausule bevat betreffende artikel 4:5 van de Awb, in die zin dat niet is vermeld dat het niet overleggen van de gevraagde gegevens en bescheiden zal leiden tot buiten behandeling stelling. Anders dan eiser aanvoert levert dit gebrek geen strijd op met het rechtszekerheidbeginsel. Voormelde brief is immers aan de gemachtigde van eiser gestuurd, die op de hoogte behoort te zijn van de gevolgen van het niet voldoen aan het verzoek en geacht wordt de cliënt daarvan op de hoogte te stellen. Indien de gemachtigde deze informatie niet heeft verstrekt, komt dat voor rekening en risico van eiser.
17. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de brief van 14 juni 2007 door verweerder pas is verzonden op 25 juni 2008, stelt de rechtbank vast dat dit inderdaad blijkt uit het zich in het dossier bevindende faxrapport (gedingstuk 39, derde bladzijde). Door verweerder is dit ook niet bestreden. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat de brief eerst op 25 juni 2007 door eiser is ontvangen. Alhoewel de termijn in dat geval zeer kort is, kan dit verweerder toch niet worden tegengeworpen, nu door eiser, naar aanleiding van de ontvangst van de brief, in het geheel niet is gereageerd. In de brief staat dat indien eiser verhinderd is op het in de brief aangegeven tijdstip hij dat zo spoedig mogelijk dient door te geven. Gesteld noch gebleken is dat eiser daarvan gebruik heeft gemaakt of anderszins heeft verzocht om uitstel.
18. De stelling van eiser dat verweerder in de beslissing op bezwaar een ander standpunt heeft ingenomen dan in het besluit in primo kan eiser niet baten. Verweerder maakt bij de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging en toetst daarbij bovendien ex nunc. In dat licht valt niet in te zien dat verweerder niet de bevoegdheid zou hebben om zijn standpunt aan te passen in de door eiser beschreven zin. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser verder geen beroepsgrond aan zijn stelling heeft verbonden en evenmin valt in te zien in hoeverre hij in zijn belang is geschaad.
19. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
20. Op grond van het voorgaande dient het beroep tegen het besluit van 19 november 2007 ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
21. Thans is aan de orde de vraag of er aanleiding bestaat de door eiser gevraagde voorzieningen te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
22. De gevraagde voorzieningen strekken ertoe eisers uitzetting te verbieden totdat is beslist op zijn beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op de beroepen heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening
23. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiser betaalde griffierecht in de procedures met nummer AWB 07/27082 en AWB 07/18945.
24. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 11 juni 2007 (AWB 07/27082) en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 07/18945) redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor de voorlopige voorziening, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
25. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten in de procedures met de nummers AWB 07/46749 en AWB 07/28177, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/27082
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/46749
- verklaart het beroep ongegrond.
in de zaken geregistreerd onder de nummers: AWB 07/27082 en AWB 07/18945
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 286,-- (zegge: tweehonderdenzesentachtig euro);
De voorzieningenrechter
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 07/18945 en AWB 07/28177
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2008.
De griffier De voorzitter/voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.