1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 16 juli 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 9 december 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 22 december 2008. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. M. Dalhuisen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoer¬legging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser is van mening dat er weinig zicht bestaat op uitzetting op korte termijn. Uit door eiser overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Vlaanderen blijkt dat er in het geval van ongedocumenteerde Armeniërs geen laissez-passers worden afgegeven. De vraag is dan ook of aan eiser op korte termijn een laissez-passer verstrekt zal gaan worden. Eiser heeft verder gewezen op het feit dat hij op 17 januari 2009 meer dan 6 maanden in bewaring zit.
In dat verband heeft hij er op gewezen dat hij niet langer ongewenst is verklaard en dat er geen sprake is van zware criminele antecedenten. Voorts heeft eiser er op gewezen dat hij een gezinsleven uitoefent in de zin van artikel 8 EVRM en dat ingevolge de IVRK rekening gehouden dient te worden met de belangen van zijn kinderen. Eiser heeft ten slotte aangegeven dat hij nog een bezwaar heeft lopen tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 EVRM. In die procedure heeft verweerder reeds aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, omdat hij eiser wil horen. Voorts heeft eiser nog een beroep lopen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het niet-verlenen van een verblijfsvergunning op basis van de speciale regeling.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder is van mening dat de bewaring rechtmatig is, er voldoende voortvarend wordt gehandeld en er nog steeds zicht bestaat op uitzetting van eiser op korte termijn. Er is een aanvraag voor een laissez-passer in behandeling, er wordt maandelijks gerappelleerd en eiser zal binnenkort weer worden gehoord. Verweerder is nog van mening dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van eiser, ondanks het feit dat hij bijna 6 maanden in bewaring zit. Waar het het beroep van eiser op zijn gezinssituatie betreft verwijst verweerder naar de vorige uitspraak van de rechtbank waarin eisers beroep, ondanks het feit dat daarbij de gezinssituatie van eiser aan de orde is gesteld, ongegrond is verklaard.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.5. Aan eiser is de maatregel van bewaring opgelegd, onder meer omdat hij ongewenst is verklaard en omdat hij verdacht wordt van het plegen van een misdrijf. Inmiddels is het bezwaar van eiser tegen het besluit tot ongewenstverklaring gegrond verklaard en is de ongewenstverklaring opgeheven, omdat de ongewenstverklaring volgens verweerder in het licht van artikel 8 EVRM disproportioneel moet worden geacht. Dit maakt het belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring minder groot. Voorts blijkt uit de door de gemachtigde van eiser in de vorige procedure overgelegde minuut (naar aanleiding van het bezwaar tegen de ongewenstverklaring van eiser) dat er in het geval van eiser niet echt sprake is van zware criminele antecedenten. Blijkens dat document is er sprake van ‘enkele vergrijpen die weliswaar hoogst irritant en stompzinnig zijn, maar toch van relatief lichte aard’. Voorts staat in het document: ‘betrokkene is bepaald niet het type public enemy number one, en eerder excusez le mot, een loser’.
2.6. In voormeld document heeft verweerder voorts aangegeven dat er sprake is van een aanzienlijk psychische nood in het gezin van eiser, dat de overige gezinsleden verblijfsrecht hebben ingevolge de speciale regeling, de kinderen enkel banden hebben met Nederland en dat eisers vrouw en kinderen vanwege hun gemengde afkomst vermoedelijk niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst van eiser.
2.7. Voorts is ter zitting gebleken dat verweerder zich er niet tegen verzet dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om een verblijfsvergunning regulier op grond van het bepaalde in artikel 8 EVRM, wordt toegewezen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij vindt dat toewijzing dient plaats te vinden omdat de aanvraag regulier niet kennelijk ongegrond is en eiser gehoord dient te worden. Dat betekent dat eiser rechtmatig verblijf heeft gedurende die periode.
2.8. Ingevolge verweerders beleid, neergelegd in hoofdstuk A5/5.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt, als de bewaring voortduurt, het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden groter. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. Op 17 januari 2009 zit eiser 6 maanden in bewaring. Dat er van de zijde van verweerder voor die datum in het kader van de bewaring nog veel zal worden ondernomen acht de rechtbank, gelet op het feit dat voor de hand ligt dat het verzoek om een voorlopige voorziening, hangende bezwaar waarin om een verbod tot uitzetting is gevraagd, zal worden toegewezen en nu nog geen datum voor een hoorzitting gepland is, weinig aannemelijk.
2.9. Nu eiser bijna 6 maanden in bewaring zit en zoals hiervoor is overwogen niet te verwachten valt dat voor ommekeer van deze termijn tot uitzetting zal zijn overgegaan, de ongewenstverklaring van eiser als disproportioneel is opgeheven, er geen sprake is van zware criminele antecedenten, niet is gebleken dat eiser het onderzoek van verweerder frustreert en er voorts sprake is van aanzienlijke nood in het gezin van eiser en verweerder zelf aanleiding heeft gezien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar toe te wijzen, ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat het voortduren van de bewaring, gelet op de te maken belangenafweging niet langer gerechtvaardigd is.
2.10. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen.
2.11. Voor de veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Er bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.