ECLI:NL:RBSGR:2008:BH2614

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/665559-06 en 09/561271-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Quadekker
  • A. Steenhuis
  • M. Milders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel en oplichting met valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van mensensmokkel, oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in Indonesië, had zich schuldig gemaakt aan het helpen van vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Hij verhuurde kamers aan deze vreemdelingen en hielp hen bij het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden in een pand zonder de benodigde vergunningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, de openbare orde had geschonden en het belang van een gereguleerd asielbeleid in gevaar had gebracht. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van oplichting, waarbij hij zich voordeed als een medewerker van een medische dienst om grote hoeveelheden slaap- en kalmeringsmiddelen te verkrijgen van een apotheek. De rechtbank vond dat de verdachte op grove wijze het vertrouwen van de apotheek had beschaamd en dat zijn handelen ernstige gevolgen voor de volksgezondheid kon hebben. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 200 uren. Tevens werd een geldboete van €1.000 opgelegd voor de overtreding van de bouwverordening.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/665559-06 en 09/561271-07
's-Gravenhage, 28 maart 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 maart 2008.
De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van de verdachte, mr. A. P. Visser, advocaat te Den Haag is ter terechtzitting verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie mr. Remmerswaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/altematief ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, terzake van het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest en voorts terzake van het onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van €1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 eerste en tweede cumulatief/altematief en 4 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/altematief ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen [A], [B], [C] en [D], vanuit Indonesië naar Nederland heeft laten komen, die personen heeft overgebracht naar een pand aan de [adres] te Den Haag en hen heeft opgedragen om zonder betaling dan wel voor een gering bedrag per maand verbouwingswerkzaamheden in dat pand te verrichten. Zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte heeft erop gewezen dat niet bewezen kan worden dat verdachte daarbij met dwang, dan wel (dreiging met) geweld heeft gehandeld. Naar de mening van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte dient dit te leiden tot vrijspraak van de verdachte van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/altematief ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte door dwang, (dreiging met) geweld, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht voornoemde personen naar Nederland heeft laten overkomen en voor hem heeft laten werken. Dit neemt niet weg dat verdachte wellicht misbruik zou kunnen hebben gemaakt van een kwetsbare positie waarin die personen verkeerden. Hieromtrent staat naar het oordeel van de rechtbank weliswaar vast dat genoemde personen geen legale verblijfstatus in Nederland hadden, maar deze omstandigheid is niet in de tenlastelegging opgenomen. Evenmin is in de tenlastelegging de situatie omschreven waarin zij in het betreffende pand verbleven, noch de erbarmelijke staat van onderhoud van dat pand. Nu deze omstandigheden in de tenlastelegging niet feitelijk zijn omschreven, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen dat verdachte bij de hiervoor geschetste handelwijze misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [A], [B], [C] en [D] verkeerden. Verdachte dient dan ook van het onder 1 eerste en tweede cumulatief/altematief ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat hij meerdere receptenformulieren van [E] Medische Dienst bij apotheek Azivo heeft ingeleverd. Die receptenformulieren waren, aldus verdachte, door iemand anders ingevuld en hij ontving deze van een zekere [F], die bij [E] Medische Dienst werkzaam zou zijn. De officier van justitie heeft erop gewezen dat de politie, ondanks naspeuringen, die persoon niet heeft kunnen traceren. Daarbij is gebleken dat er geen persoon genaamd [F], bij [E] Medische Dienst werkzaam is of is geweest. Hierdoor heeft de officier van justitie ter terechtzitting het vermoeden uitgesproken dat [F] een niet bestaand persoon is. Mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte zelf in het verleden werkzaam is geweest bij [E] Medische Dienst en hij aldus de beschikking heeft gehad over blanco receptenformulieren van die Dienst, kan het naar de mening van de officier van justitie daarom niet anders zijn dan dat verdachte zelf die receptenformulieren valselijk heeft opgemaakt. De officier van justitie is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, zoals onder 4 ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte degene is geweest die de receptenformulieren van [E] Medische Dienst valselijk heeft opgemaakt of vervalst. Weliswaar heeft de politie de door verdachte aangeduide persoon, genaamd [F], niet kunnen traceren. Dit brengt echter nog niet met zich dat daarmee is komen vast te staan dat de verdachte zelf genoemde receptenformulieren heeft ingevuld. Dit klemt te meer nu uit het door het NFI uitgevoerde handschriftonderzoek niet is komen vast te staan dat het handschrift van verdachte overeenkomt met het handschrift dat op die receptenformulieren is aangetroffen. Aldus is op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting niet duidelijk geworden wie die receptenformulieren heeft opgemaakt. Nu er daarbij niet is gebleken dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, op grond waarvan de verdachte als medepleger van dit feit zou moeten worden aangemerkt, moet de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - eik daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, tezamen met een ander, een zevental vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel voor Nederland behulpzaam geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland. Verdachte had ernstige redenen te vermoeden dat deze vreemdelingen geen geldige verblijfstitel hadden. Zijn hulp bestond hieruit dat hij aan drie van voornoemde vreemdelingen één kamer heeft verhuurd. Aan de overige vreemdelingen heeft verdachte kamers ter beschikking gesteld, terwijl zij in hetzelfde pand als waarin zij verbleven verbouwingswerkzaamheden uitvoerden. Door op de hiervoor omschreven wijze mee te werken aan illegaal verblijf van personen hier te lande, heeft verdachte het belang dat de openbare orde heeft bij uitblijven van dergelijke medewerking geschonden. Dat belang is gelegen in de mogelijkheid voor de overheid om een gereguleerd asielbeleid te kunnen voeren. Verdachte heeft zijn diensten verleend om daarmee zelf extra inkomen te verwerven. Aldus is door hem uit winstbejag gehandeld. Het handelen uit winstbejag vergroot het risico dat de belangen van de illegale vreemdelingen - in het bijzonder het belang bij een menswaardige behandeling - ondergeschikt worden gemaakt aan het belang bij winst. Naast bovengenoemde misdrijven heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van de bouwverordening van de gemeente Den Haag. Hij heeft samen met zijn mededader zonder gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders een pand in gebruik gehad waarin aan meer dan vier personen verblijf werd verschaft. Aldus is door toedoen van verdachte een situatie ontstaan waarin personen onder erbarmelijke omstandigheden gehuisvest werden. Immers, mede gelet op de slechte staat van onderhoud van het betreffende pand, zoals deze blijkt het proces-verbaal van de Dienst Stedelijke ontwikkeling, waren de kamers waarin de vreemdelingen werden gehuisvest gevaarlijk en daarmee niet geschikt voor bewoning. Het ontbreken van brandpreventieve maatregelen en het gebrek aan voldoende vluchtwegen leidt niet alleen tot gevaar voor de bewoners maar ook voor de omwonenden.
Bovendien heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan oplichting. In een periode van enkele maanden heeft hij een apotheek meermalen bewogen tot afgifte van grote hoeveelheden slaap- en kalmeringsmedicijnen. Daartoe heeft hij zich steeds uitgegeven voor iemand die werkzaam was bij een medische dienst te Den Haag. Ook heeft verdachte gebruik gemaakt van officiële receptenformulieren van die medische dienst, waardoor het beeld dat verdachte aldaar werkzaam zou zijn werd bevestigd. De rechtbank rekent verdachte, die zelf als arts is opgeleid, voornoemde gedragingen zwaar aan. Het zijn ernstige strafbare feiten. Hij heeft op grove wijze het door de apotheek in hem gestelde vertrouwen beschaamd en misbruikt. Daarbij heeft hij geen oog gehad voor de mogelijk negatieve gevolgen van zijn handelen voor de volksgezondheid, die het op ongecontroleerde wijze op de markt brengen van deze hoeveelheden medicijnen met zich kan brengen.
Op grond van de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een passende reactie zou vormen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte geen relevante justitiële documentatie op zijn naam heeft, zal de rechtbank echter terzake van de onder 2 en 5 bewezen verklaarde feiten een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, zoals na te melden, opleggen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat terzake van het onder 3 bewezen verklaarde feit een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voorzover daarvan uit de dossierstukken is gebleken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 57, 62, 197a en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6.1.1 en 12.1 van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
feit 2:
medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen van overtreding van de voorschriften genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag;
feit 5:
oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar, veroordeelt de verdachte terzake van het onder 2 en 5 bewezen verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van TWEE MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte terzake van het onder 2 en 5 bewezen verklaarde voorts tot:
een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van TWEEHONDERD UREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 13 april 2007,
in vrijheid gesteld op: 17 april 2007;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat ÉÉNHONDERD TWEEËNNEGENTIG UREN resteren.
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de hem opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van ZESENNEGENTIG DAGEN;
veroordeelt de verdachte terzake van het onder 3 bewezen verklaarde tot:
een geldboete van E 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van TWINTIG DAGEN;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Quadekker, voorzitter
Steenhuis en Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2008.