ECLI:NL:RBSGR:2008:BH0349

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/12211
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublin-verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2008 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublin-verordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat Bulgarije niet voldeed aan internationale verdragsverplichtingen en dat zijn minderjarigheid bijzondere omstandigheden met zich meebracht die een andere beoordeling rechtvaardigden.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning kan worden afgewezen indien een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval was Bulgarije verantwoordelijk, en de rechtbank oordeelde dat de enkele minderjarigheid van eiser niet voldoende was om de behandeling van zijn asielverzoek aan Nederland toe te wijzen. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakwam, en de rechtbank vond de door eiser overgelegde documenten niet relevant genoeg om aan te nemen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor veroordeling van een partij in de kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/12211
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [...] december 1991,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. Y.E. Verkouter, advocaat te 's-Hertogenbosch;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 11 november 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 april 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 7 april 2008 is daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 24 april 2008. Op 10 juli, 9 september, 22 oktober, 3, 4, 5 en 6 november 2008 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op 28 augustus 2008 de resultaten betreffende het onderzoek naar echtheid van de door eiser overgelegde documenten.
Het beroep is ter zitting van 11 november 2008 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 343/2003).
2.2 Bulgarije heeft op 14 februari 2008 het terugnameverzoek van 5 februari 2008 op grond van artikel 16, eerste lid, onder c Vo 343/2003 aanvaard.
2.3 Ten aanzien van eisers ontkenning in Bulgarije asiel te hebben aangevraagd en eisers beroep op artikel 16, derde lid Vo 343/2003 verenigt de rechtbank zich met het oordeel van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, neergelegd in de uitspraak van 18 juli 2008, geregistreerd onder Awb 08/12214.
2.4 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen.
2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat, gezien zijn minderjarigheid, er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder toepassing dient te geven aan artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 en gehouden is de behandeling van zijn asielverzoek aan zich te trekken.
2.6 In paragraaf C3/2.3.6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is het beleid met betrekking tot de toepassing van artikel 3, tweede lid Vo 343/2003 neergelegd. Verweerder kan blijkens dit beleid een asielverzoek onverplicht aan zich trekken, indien de vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat het overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat de enkele minderjarigheid van eiser niet een dergelijke omstandigheid is.
2.7 Voorts stelt eiser dat Bulgarije internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. Hij stelt bij aankomst in Bulgarije onder slechte omstandigheden te zijn vastgezet en niet te zijn gehoord over zijn asielmotieven. Bovendien stelt hij dat sprake is van risico op indirect refoulement omdat aan de asielprocedure in Bulgarije gebreken kleven. Eiser betoogt daarom dat verweerder niet zonder meer uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de behandeling van het asielverzoek aan zich dient te trekken. Daarbij verwijst eiser naar een press release van de Europese Commissie van 4 februari 2008, een publicatie van Pro Asyl uit juni 2003, een onderzoek van een Bulgaarse immigratieadvocaat, een persbericht inzake afwijzingen Iraakse asielzoekers van 24 april 2008 en een citaat uit het rapport van de U.S. Department of State 2007, van 11 maart 2008. Bij aanvullende gronden is een artikel betreffende de behandeling van asielzoekers in Bulgarije overgelegd en een jaarrapport van Amnesty International uit 2008 betreffende detentie van asielzoekers in Bulgarije.
2.8 De rechtbank overweegt als volgt. Ten algemene mag ervan worden uitgegaan dat de lidstaten de verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen, waaronder het beginsel van non-refoulement, eerbiedigen. Het is aan de vreemdeling om op grond van concrete, op de individuele zaak betrokken feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Bulgarije anders is.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier, gelet op het navolgende, niet in is geslaagd.
2.9 De door eiser overgelegde press release van de Europese Commissie van 4 februari 2008, getiteld “Interim Report on Progress in Bulgaria with Judiciary Reform and the Fight against Corruption and Organised Crime,” betreft de strijd van de Bulgaarse autoriteiten tegen corruptie en georganiseerde misdaad. De publicatie van Pro Asyl uit juni 2003, getiteld “European Asylum Policy, Minimum Standards - Maximum Deterrence”, ziet op asiel en asielprocedures in de Europese lidstaten in zijn algemeenheid. De rechtbank overweegt dat beide documenten niet relevant zijn voor de vraag of Bulgarije zich houdt aan de verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen.
2.10 Het overgelegde artikel betreffende de behandeling van asielzoekers in Bulgarije betreft het detineren van asielzoekers in afwachting van de asielprocedure. In het overgelegde jaarrapport van Amnesty International uit 2008 is een alinea opgenomen welke eveneens vermeldt dat asielzoekers worden gedetineerd in afwachting van de asielprocedure. Ook het door eiser aangehaalde citaat van het U.S. Department of State 2007 betreft detentie van asielzoekers. De rechtbank overweegt dat in genoemde publicaties geen concrete aanwijzingen zijn gelegen op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
2.11 Reeds vanwege het feit dat het uitgebreide verslag van onderzoek van een Bulgaarse immigratieadvocaat is overgelegd, zonder daarbij aan te geven wat de relevantie daarvan is en welke passages van dat verslag daarbij in het bijzonder van belang zijn, kan dit verslag niet tot een ander oordeel leiden.
2.12 Ten aanzien van het door eiser overgelegde persbericht van 24 april 2008, dat ziet op een wijziging van het Bulgaarse beleid ten aanzien van Irakese asielzoekers, overweegt de rechtbank dat een dergelijke wijziging in het Bulgaarse beleid, zoals ook in Nederland ten aanzien van Irakese asielzoekers een gewijzigd beleid wordt gevoerd, geen concrete aanwijzing is op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat Bulgarije haar internationale verdragsverplichtingen jegens eiser niet naleeft.
2.13 Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.6 kan de gestelde minderjarigheid van eiser geen rol spelen. Eisers stelling, dat hij in zijn belangen is geschaad omdat hij niet in gelegenheid is gesteld om verweerders onderzoeksresultaten, volgend uit een onderzoek verricht in reactie op de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, middels een contra-expertise te weerleggen, kan daarom buiten bespreking worden gelaten.
2.14 Voorts heeft eiser de rechtbank gewezen op een door een Zweedse administratieve rechter gestelde prejudiciële vraag betreffende de uitleg van artikel 20, eerste lid, sub d en tweede lid, Vo 343/2003. De vraag luidt: moet artikel 20, lid 1, sub d, en lid 2, van verordening (EG) nummer 343/2003 aldus worden uitgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek overgaat op de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, wanneer de overdracht niet gebeurt binnen zes maanden na de vaststelling van een voorlopig besluit tot schorsing van de overdracht en ongeacht wanneer definitief wordt beslist of tot overdracht wordt overgegaan?
De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag niet relevant is voor de Nederlandse asielprocedure en onderhavig asielverzoek, omdat de figuur van ‘voorlopig besluit tot opschorting van de overdracht’, anders dan in Zweden, in Nederland niet bekend is.
2.15 Of Bulgarije in strijd handelt met de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming, is niet aan de Nederlandse rechter ter beoordeling.
2.16 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.17 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.S. Benning als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.