ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9615

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/41514
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring van een minderjarige en belangenafweging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een 17-jarige eiser, die in jeugdinrichting verblijft. Eiser is op 13 augustus 2008 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder al twee beroepen van eiser tot opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard. Eiser heeft op 24 november 2008 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, hoewel eiser minderjarig is, zijn non-coöperatieve houding zwaarder weegt in de belangenafweging. Eiser volhardt in zijn bewering dat hij de Palestijnse nationaliteit heeft, ondanks de verklaring van de Palestijnse autoriteit dat dit niet het geval is. Tevens heeft hij, ondanks toezeggingen, geen concrete informatie over zijn verblijf in Frankrijk verstrekt. De rechtbank concludeert dat het belang van de verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing van de bewaring, ook na vier maanden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, aangezien dit verzoek alleen kan worden toegewezen als de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van griffier W.G.M. de Boer.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/41514
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2008
inzake
[eiser],
geboren op [...] oktober 1992,
nationaliteit Palestijnse,
verblijvende te [plaatsnaam] in jeugdinrichting [naam jeugdinrichting],
eiser,
gemachtigde mr. F.A. Broersma,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde drs. J.R. Toussaint.
Procesverloop
Op 13 augustus 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 1 september 2008 en 28 oktober 2008, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 24 november 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 26 november 2008 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 december 2008, waar eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is onder verwijzing naar de gronden in de zaak met nummer AWB 08/40877 - kort weergegeven - aangevoerd dat, zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt, dat onvoldoende voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt, mede gezien in het licht dat de duur van de bewaring bij minderjarigen tot een minimum moet worden beperkt. Voorts is betoogd dat het belang bij voortduring van de bewaring thans niet langer opweegt tegen het belang van eiser bij opheffing daarvan, gelet op zijn jeugdige leeftijd. Ten slotte is gesteld dat eiser, gelet op zijn jeugdige leeftijd, weinig besef heeft van de strekking en de inhoud van verweerders vragen en kan hij niet lezen en schrijven.
3. Onbetwist is dat eiser minderjarig is. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 23 oktober 2008 de laissez-passeraanvraag voor Marokko is verzonden naar de laissez-passerafdeling. Op 4 november 2008 is de aanvraag doorgezonden aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Eiser is op 21 november 2008 in persoon gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. De aanvraag om afgifte van een laissez passer is in onderzoek genomen. Voorts heeft verweerder op 21 oktober 2008 en op 11 november 2008 met eiser vertrekgesprekken gevoerd. Blijkens het vertrekgesprek van 21 oktober 2008 heeft verweerder eiser het laatste gesprek in herinnering gebracht, waarbij eiser had toegezegd zijn vrienden te bellen om zo namen en contactgegevens te krijgen voor wat betreft zijn verblijf in Frankrijk. Eiser heeft daarop meegedeeld dat hij nog geen contact heeft opgenomen met deze vrienden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit, anders dan eisers gemachtigde ter zitting heeft gesteld, niet dat eiser de strekking en de inhoud van de vragen niet heeft begrepen. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat eiser tot op heden geen informatie op schrift heeft gesteld te wijten is aan het niet kunnen lezen en schrijven, komt niet overeen met hetgeen is gebleken uit de verslagen van de vertrekgesprekken. Daarbij geldt dat eiser tot op heden evenmin mondeling de gevraagde informatie heeft verstrekt.
4. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
5. De rechtbank is van oordeel dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Hoewel het feit dat eiser minderjarig is een factor is die hierbij dient te worden betrokken, oordeelt de rechtbank dat de non-coöperatieve houding van eiser thans zwaarder dient te wegen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser, hoewel de Palestijnse autoriteit heeft verklaard dat eiser niet de Palestijnse nationaliteit heeft, eiser blijft volharden dat hij wel de Palestijnse nationaliteit heeft. Verder heeft eiser, ondanks zijn toezegging concrete informatie omtrent zijn zijn reis- en verblijf in Frankrijk op schrift te zullen stellen, dit nog steeds niet gedaan. Daarom moet ook na ommekomst van vier maanden het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan het belang van eiser bij opheffing daarvan.
6. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2008.